Home

Gerechtshof Arnhem, 20-12-2001, AD8564, 00-00681

Gerechtshof Arnhem, 20-12-2001, AD8564, 00-00681

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 december 2001
Datum publicatie
29 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2001:AD8564
Zaaknummer
00-00681

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/00681

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : Inspecteur/Belastingdienst Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1998

mondelinge behandeling : op 6 december 2001 te Arnhem door mr Röben, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Belanghebbende is geboren in 1936. Hij is gehuwd. Belanghebbende heeft een zus en drie broers.

2. Op 6 oktober 1997 is belanghebbendes vader overleden. Bij zijn overlijden had de vader schulden tot een bedrag van f 1.601,23. De kosten van de begrafenis hebben, na aftrek van een verzekeringsuitkering f 6.430,66 bedragen. Belanghebbende heeft genoemde bedragen betaald. Hij stelt dat hij dit heeft gedaan omdat zijn zuster en zijn broers in verband met de slechte verhouding met hun vader pertinent hebben geweigerd enig bedrag voor hun rekening te willen nemen.

3. Het betalen van schulden van een overledene, welke schulden door het overlijden tot de boedel zijn gaan behoren, kan niet worden aangemerkt als uitgaven ter voorzieningen in het levensonderhoud van de betrokkene.

4. Ingevolge artikel 46, lid 14, juncto artikel 38, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden uitgaven als buitengewone lasten in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn. Voor dit geding staat vast dat belanghebbende de kosten van de begrafenis, behoudens een bedrag van f 1.251,38 dat in 1998 is betaald, heeft betaald in 1997. De in 1997 gedane uitgaven kunnen derhalve niet in 1998 als buitengewone lasten in aftrek komen.

5. Met betrekking tot het in 1998 betaalde bedrag van f 1.251,38 aan begrafeniskosten heeft als hoofdregel te gelden, dat ter zake van die kosten geen hoger bedrag als buitengewone lasten in aanmerking wordt genomen dan het bedrag dat civielrechtelijk ten laste van belanghebbende komt in zijn hoedanigheid van erfgenaam. In casu is dit bedrag f 251. De Inspecteur heeft dit bedrag bij de uitspraak op bezwaar in aftrek toegelaten.

6. Het voorgaande kan anders zijn indien belanghebbende op grond van een dringende morele verplichting een hoger bedrag dan zijn civielrechtelijk aandeel heeft betaald en afziet of moet afzien van verhaal op zijn mede-erfgenamen. Tegenover de bestrijding door de Inspecteur heeft belanghebbende, anders dan het enkel stellen van weigerachtigheid van zijn zuster en broers, evenwel geen bewijs geleverd omtrent het bestaan van een dergelijke morele verplichting.

7. Voor aftrek van deze uitgaven bestaat daarom geen grond.

slotsom:

Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2001 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 januari 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.