Home

Gerechtshof Arnhem, 29-01-2002, AD9603, 00-00997

Gerechtshof Arnhem, 29-01-2002, AD9603, 00-00997

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 januari 2002
Datum publicatie
27 februari 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AD9603
Zaaknummer
00-00997

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nr. 00/00997

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Epe (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag baatbelasting dorpscentrum [Z].

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag is gedagtekend 31 januari 1999 en genummerd […]. Het bedrag van de aanslag is f 1.334,01.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 18 april 2000 de aanslag gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 22 mei 2000, waarbij bijlagen zijn overgelegd.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift met bijlagen, alsmede de op 20 november 2001 van de Ambtenaar ontvangen afschriften van het na te noemen bekostigingsbesluit van 20 april 1995, van de bij dat besluit behorende gewaarmerkte kaart en van de bekendmaking.

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 13 december 2001 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende en haar echtgenoot [Y], alsmede [de Ambtenaar].

2.4. De notities van de pleidooien die door de echtgenoot van belanghebbende en door de gemachtigde van de Ambtenaar bij de mondelinge behandeling zijn gehouden, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. Aan de notities van de zijde van belanghebbende zijn bijlagen gehecht, welke met toestemming van de gemachtigde van de Ambtenaar tot de stukken worden gerekend. Dit laatste geldt eveneens voor twee door belanghebbende ter zitting overgelegde foto's.

3. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. Op 20 april 1995 heeft de raad van de gemeente Epe bij raadsbesluit nr. G 17 een besluit genomen als bedoeld in artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet (hierna: het bekostigingsbesluit) in verband met het voornemen van het gemeentebestuur om voorzieningen tot stand te brengen teneinde het centrum van [Z] her in te richten. Bij de stukken van het geding behoort een gewaarmerkte kaart met de aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaken zijn gelegen, alsmede afschriften van de bekendmaking. In het raadsbesluit is vermeld dat de ten laste van de gemeente blijvende kosten van de herinrichting voor maximaal 52 percent worden verhaald door middel van een baatbelasting.

3.2. Op 26 maart 1998 heeft de raad van de gemeente Epe bij raadsbesluit nr. D 3 vastgesteld de Verordening baatbelasting dorpscentrum [Z] (hierna: de verordening). Bij de verordening behoort een gewaarmerkte kaart van het gebate gebied. Op deze kaart is vermeld dat deze hoort bij 'raadsbesluit "Verordening baatbelasting dorpscentrum [Z]". Raadsbesluit d.d.

26-4-1998, nr. D3'. Genoemde datum is abusievelijk vermeld in plaats van 26 maart 1998. Het op de kaart aangeduide gebied is gelegen binnen het gebied dat was aangeduid op de bij het bekostigingsbesluit behorende kaart. De verordening is op de juiste wijze bekend gemaakt.

3.3. De verordening - voorzover voor dit geding van belang - luidt:

Artikel 2 (belastbaar feit)

1. Onder de naam "baatbelasting dorpscentrum [Z]" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de groene omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 april 1998 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur;

2. de in het eerste lid bedoelde voorzieningen bestaan uit:

- wijziging van de bestrating;

- groenvoorziening;

- straatmeubilair;

- openbare verlichting;

- verkeersremmende en voetgangersvriendelijke maatregelen.

Artikel 4 (maatstaf van heffing)

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken van de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het belastingjaar 1998, zoals die voor het tijdvak 1997-2000 is bepaald naar de waardepeildatum 1 januari 1995.

2. (enz.)

Artikel 5 (belastingtarief)

1. Het bedrag bedraagt voor elke volle eenheid van f 5.000,-- van de heffingsmaatstaf f 50,33

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het tarief voor elke volle eenheid van f 5.000,--:

a. indien vanaf de frontzijde van de onroerende zaak uitzicht bestaat op de voorzieningen zonder dat de onroerende zaak directe grenst aan de voorzieningen: f 37,75

b. indien vanaf de frontzijde van de onroerende zaak geen uitzicht bestaat op de voorzieningen en de onroerende zaak aan de frontzijde evenmin direct grenst aan de voorzieningen: f 25,17.

3.4. De doelstelling van de herinrichting van het dorpscentrum van [Z] was om te komen tot een duurzame verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte en daarmee tot het verbeteren van het winkel- en verblijfsklimaat. Onder meer zijn de volgende voorzieningen getroffen:

- wijziging en vervanging van de bestrating in de [a-straat en het b-plein];

- de aanleg van fietssuggestiestroken;

- het verkeersluw maken van de [a-straat] over het gedeelte dat is gelegen tussen de kruisingen met de [c-straat/d-laan] en de [e-straat/f-weg] door versmalling van het weggedeelte en het instellen van éénrichtingsverkeer;

- het treffen van groenvoorzieningen;

- het plaatsen van afscheidingspaaltjes, van banken en afvalbakken;

- het creëren van fietsstallingen;

- het aanleggen van openbare verlichting.

3.5. De kosten van de herinrichting hebben in totaal f 3.107.500 bedragen. De geraamde opbrengst van de baatbelasting beloopt f 250.000. Dit is 8,045 percent van die kosten.

3.6. Belanghebbende is eigenaresse van de onroerende zaak [a-straat 1]. De WOZ-waarde van deze zaak als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening is f 267.000. De Ambtenaar heeft de aan belanghebbende opgelegde aanslag berekend naar het tarief van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de verordening.

3.7. Het pand van belanghebbende is niet gelegen in het gebied tussen de in 3.4. genoemde kruisingen waar de voorzieningen zijn getroffen, maar ten zuiden daarvan, op ongeveer 37m van de kruising met de [e-straat/f-weg]. Deze kruising is niet gereconstrueerd. Op deze kruising zijn in het kader van de herinrichting enkel een vuilnisbak en twee zitbanken geplaatst.

3.8. Het even verder dan het pand van belanghebbende gelegen pand [a-straat 2] en de daaropvolgende panden, alsmede het schuin tegenovergelegen pand [a-straat 3] en de daaropvolgende panden zijn niet in de heffing van de baatbelasting betrokken. Die panden liggen dichter aan de straat en hebben derhalve, gezien vanaf de genoemde kruising, een smaller trottoir dan tot en met het pand van belanghebbende het geval is.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld

- of de onroerende zaak van belanghebbende door de getroffen voorzieningen is gebaat, en zo ja

- of de Ambtenaar de onroerende zaak van belanghebbende ten onrechte in de heffing heeft betrokken nu naast- en schuintegenover gelegen onroerende zaken in de [a-straat] buiten de heffing zijn gelaten.

4.2. Partijen hebben de voor hun respectievelijke standpunten aangevoerde gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting toegevoegd:

4.3. Door belanghebbende:

De kruising [e-straat/f-weg] is niet gereconstrueerd. Een zitbank stond er voorheen ook al. Als er al sprake is van baat voor haar onroerende zaak dan geldt dit ook voor de door haar genoemde onroerende zaken [a-straat 3 en 2]. Voorzover er sprake is van uitstraling vanaf de getroffen voorzieningen geldt dat evenzeer voor die panden. Die panden, die ook een winkelbestemming hebben, hebben ook uitzicht op genoemde kruising, maar daarvoor zijn geen aangeslagen opgelegd. Zij is van mening dat sprake is van ongelijke behandeling.

Door de Ambtenaar:

Bij de vraag tot hoever aan het eind van de getroffen voorziening gelegen onroerende zaken zijn gebaat is gekeken naar afstand, ligging en eventuele barrières zoals bijvoorbeeld versmalling van een stoep. De onroerende zaak van belanghebbende grenst weliswaar niet direct aan de voorzieningen terwijl ook geen sprake is van een direct (goed) uitzicht van de frontzijde van de onroerende zaak op de voorzieningen, maar naar zijn mening is sprake van een uitstraling van het heringerichte gebied op het pand van belanghebbende. Deze beoordeling van de vraag of die uitstraling aanwezig kan worden geacht is een afweging van meerdere factoren die telkens moet worden gemaakt.

4.4. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag.

4.5. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbendes onroerende zaak is gelegen op enkele tientallen meters ten zuiden van de kruising van de [a-straat] met de [e-straat/f-weg]. De door het gemeentebestuur getroffen voorzieningen gaan niet verder dan deze kruising. De kruising zelf is niet gereconstrueerd. Op de kruising zijn enkel geplaatst een afvalbak en twee nieuwe zitbanken.

5.2. Vast staat dat in de directe omgeving van belanghebbendes onroerende zaak geen voorzieningen zijn getroffen en voorts, zoals door de Ambtenaar ter zitting is erkend, dat vanaf de frontzijde van belanghebbendes pand geen direct of goed uitzicht bestaat op voorzieningen.

5.3. De Ambtenaar betoogt evenwel dat met betrekking tot belanghebbendes onroerende zaak sprake is van uitstraling vanaf de vóór de kruising in de [a-straat] getroffen voorzieningen. Hij verdedigt dat tot een zekere afstand van de getroffen voorzieningen, afhankelijk van de ligging van de onroerende zaak ten opzichte van die voorzieningen, de bestemming, bepaalde of natuurlijke grenzen of barrières, sprake is van enige baat.

5.4. Belanghebbende heeft daarentegen aangevoerd (a) dat nu haar pand niet ligt in het door de voorzieningen heringerichte winkelgebied van het dorpscentrum dit pand juist minder aantrekkelijk is komen te liggen, en (b) dat door het in de [a-straat] tot aan de kruising ingestelde éénrichtingsverkeer veel autobezitters hun auto voor haar pand parkeren, waardoor het parkeren voor haar klanten wordt bemoeilijkt.

5.5. Bij de beoordeling van de vraag of met betrekking tot een onroerende zaak sprake is van baat moeten worden uitgegaan van objectieve maatstaven.

In de gegeven omstandigheden acht het Hof het veeleer voor de hand te liggen dat de kruising van de [a-straat] met de [e-straat/f-weg], voorzover betreft de zuidzijde van de [a-straat], de zichtbare en tevens natuurlijke afronding vormt van het gebied dat gebaat is door de getroffen voorzieningen. Hetgeen de Ambtenaar inzake de door hem gestelde uitstraling heeft aangevoerd acht het Hof te vaag en te zeer gebaseerd op subjectieve inzichten om te concluderen tot enige of meer dan te verwaarlozen baat met betrekking tot belanghebbendes onroerende zaak. De omstandigheid dat reeds vanuit het verleden het trottoir voor belanghebbendes pand breder is dan het trottoir van de naast- en tegenovergelegen panden én het plaatsen op genoemde kruising van een afvalbak en twee nieuwe zitbanken leggen naar het oordeel van het Hof te dezen onvoldoende gewicht in de schaal.

5.6. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot het oordeel dat de Ambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak van belanghebbende is gebaat door de getroffen voorzieningen zoals vermeld in de verordening.

6. Slotsom

Het beroep van belanghebbende is gegrond.

7. Proceskosten

Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten, gelet op de opgave dienaangaande van belanghebbende, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuurlijke procedures op

reis- en verblijkosten f 75

verletkosten 4 uren x f 65 - 260

totaal f 335.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag;

- gelast de Ambtenaar aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van € 27,23 te vergoeden;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 152,02, te vergoeden door de gemeente Epe.

Aldus gedaan op 29 januari 2002 door mr Röben, voorzitter, mr De Kroon en mr Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Egberts, als griffier.

(J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 januari 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.