Home

Gerechtshof Arnhem, 06-02-2002, AD9828, 00-00960

Gerechtshof Arnhem, 06-02-2002, AD9828, 00-00960

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 februari 2002
Datum publicatie
6 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AD9828
Zaaknummer
00-00960

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 00/00960

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

soort belasting : recht van successie (aanslagnummer: […])

overlijden van : [A] op 12 maart 1999

mondelinge behandeling : op 23 januari 2002 te Arnhem door mr Lamens, voorzitter, mr Van Schie en mr drs Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende, bijgestaan door haar echtgenoot [Y] alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) worden pleegkinderen voor de toepassing van deze Wet gelijkgesteld met kinderen die in familierechtelijke betrekking tot de pleegouder staan.

2. Volgens het tweede lid van genoemd artikel worden als pleegkinderen aangemerkt

- voorzover hier van belang - zij, die vóór het tijdstip waarop zij de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, gedurende ten minste vijf jaren uitsluitend door de pleegouder - dan wel uitsluitend door hem en zijn echtgenoot tezamen - als een eigen kind zijn onderhouden en opgevoed.

3. Een kind kan - zo oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 5 oktober 1994, nr. 29 100, BNB 1995/5 - ook "uitsluitend" door een pleegouder als een eigen kind worden onderhouden en opgevoed indien die pleegouder naast een van de eigen ouders aan het onderhoud en de opvoeding van het kind deelneemt. Dat deelnemen moet dan, wil inderdaad sprake zijn van onderhoud en opvoeding als een eigen kind, wel een zodanige intensiteit hebben dat de pleegouder in feite de plaats van de ontbrekende ouder inneemt. Dat daarvan sprake is kan, aldus nog steeds de Hoge Raad, worden aangenomen in geval van samenwoning tussen de eigen ouder en de pleegouder, maar is ook buiten dat geval denkbaar.

4. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende (in ieder geval) van september 1955 tot en met april 1959 - belanghebbende bereikte op 29 april 1959 de leeftijd van 21 jaar - als pleegkind van erflaatster (en haar echtgenoot) dient te worden aangemerkt. Het Hof zal, nu belanghebbende in die periode na het overlijden van haar moeder in 1955 (haar vader was reeds eerder, in 1945, overleden) in het gezin van erflaatster is opgenomen geweest en door dit gezin werd opgevoed en onderhouden als een eigen kind, zich aansluiten bij deze juiste (rechts)opvatting van partijen.

5. Ter beantwoording van de vraag of belanghebbende ter zake van haar verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster terecht aanspraak maakt op toepassing van tariefgroep 1, dient derhalve te worden bezien of belanghebbende in de periode vóór september 1955 gedurende een periode van ten minste 16 maanden niet alleen door haar moeder is opgevoed en onderhouden maar ook door (het gezin van) erflaatster.

6. In dit verband moet worden opgemerkt dat, anders dan de Inspecteur betoogt, het Hof geen grond ziet voor de opvatting dat de wetgever met de in artikel 19, tweede lid, van de Wet bedoelde termijn van "ten minste vijf jaren" het oog heeft gehad op een periode van vijf aaneengesloten jaren. De tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling wijst immers in die richting.

7. Dit betekent dat in het onderhavige geval moet worden beoordeeld of belanghebbende in de periode van, kort gezegd, 1945-1955 gedurende een periode van ten minste 16 maanden mede is opgevoed en onderhouden door het gezin van erflaatster.

8. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat zij in verband met langdurige ziekenhuisopnamen van haar - zieke - moeder in die periode geregeld voor langere tijd in het gezin van erflaatster verbleef en dat dit verblijf in totaal meer dan zestien maanden heeft belopen. De Inspecteur heeft - desgevraagd - zulks niet weersproken.

9. Het Hof acht op grond van hetgeen partijen ter zake hebben aangevoerd aannemelijk dat (het gezin van) erflaatster in bedoelde perioden van de ziekenhuisopnamen van belanghebbendes moeder dermate intensief heeft deelgenomen aan het onderhoud en de opvoeding van belanghebbende, dat erflaatster (en haar echtgenoot) ook in die perioden als pleegouder van belanghebbende kan (kunnen) worden aangemerkt.

10. Dit betekent dat in casu is voldaan aan de in artikel 19, tweede lid, van de Wet bedoelde vijfjaarstermijn, zodat belanghebbende terecht aanspraak maakt op toepassing van tariefgroep 1.

11. Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten - in goede justitie - vast op € 40 (reis- en verblijfkosten).

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een aanslag ten bedrage van € 11.913 (ƒ 26.252,--);

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door deze betaalde griffierecht van € 27,27 , en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 40, en wijst aan de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2002 te Arnhem door mr Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(R. den Ouden) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 februari 2002

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.