Home

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2002, ECLI:NL:GHARN:2002:BV5202 AE0504, 00-00590

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2002, ECLI:NL:GHARN:2002:BV5202 AE0504, 00-00590

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 februari 2002
Datum publicatie
22 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE0504
Zaaknummer
00-00590

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem.

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/00590

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de sector Financieel Beleid en Beheer van de gemeente Epe (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan hem opgelegde aanslag forensenbelasting 1999, aanslagnummer [01].

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is gedagtekend 31 mei 1999 en bedraagt ƒ 912.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 28 juni 1999, binnengekomen op 2 juli 1999, een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde aanslag. De Ambtenaar heeft bij uitspraak van 8 februari 2000 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 19 maart 2000, binnen-gekomen op 22 maart 2000, in beroep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 januari 2002 te Arnhem. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [de Ambtenaar]. Belanghebbende heeft tevens een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op het bezwaarschrift met betrekking tot de aanslag forensenbelasting over 1998 (kenmerk Hof 00/00597). De mondelinge behandeling van de beide beroepschriften heeft gelijktijdig plaatsgevonden. De Ambtenaar heeft ter zitting zijn pleitnotities, die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, voorgedragen en exemplaren daarvan aan het Hof en aan de wederpartij overgelegd.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende woont met zijn gezin in [Z]. Aldaar was hij gedurende het gehele jaar 1999 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [a-straat 1].

2.3. Belanghebbende heeft in 1985 een woning gekocht in [Q] aan de [b-straat 2] (hierna: de woning). De woning was eigendom van de schoonbroer van belanghebbende, die de woning in verband met persoonlijke omstandigheden moest verkopen. Belanghebbende heeft de woning gekocht om voor de familie beschikbaar te houden. De woning was in het onderhavige jaar volledig gemeubileerd.

2.4. Evenals de in 2.3. bedoelde broer woont ook de vader van de echtgenote van belanghebbende in [Q]. De andere broers en zusters van de echtgenote wonen in [R, S, en (twee) in het buitenland].

2.5. De schoonbroer die in [Q] woont heeft de sleutel van de woning en houdt de woning in de gaten. Belanghebbende heeft, met zijn echtgenote, de woning in het onderhavige jaar feitelijk gebruikt gedurende drie of vier dagen in verband met het plegen van onderhoud.

2.6. De raad van de gemeente Epe heeft op 29 juni 1995 vastgesteld de Verordening forensenbelasting 1996 (hierna: de Verordening), nadien diverse malen gewijzigd. De Verordening zoals deze geldt voor het jaar 1999 is, na vaststelling van de wijzigingsverordening (zesde wijziging) op 12 november 1998 die is gepubliceerd in het Gelders Dagblad en het Veluws Nieuws, opgenomen in het gemeentelijke verordeningenblad onder nummer G08, dat, blijkens de genoemde publicaties, op het gemeentehuis kosteloos ter inzage ligt.

2.7. De Verordening luidt voor het jaar 1999, voor zover hier van belang:

"(…)

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

woning

Een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet (Stb. 1994, 762).

Belastbaar feit en belastingplicht

Artikel 2

1. Onder de naam "forensenbelasting" wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden;

2. of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

(...)

Belastingjaar

Artikel 6

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Wijze van heffing

Artikel 7

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

(...)

2.8. Belanghebbende heeft in 1998 een inlichtingenformulier toeristenbelasting/ forensenbelasting van de gemeente Epe ontvangen. Hij heeft dit inlichtingenformulier ingevuld teruggezonden en in zijn antwoorden aangegeven dat de woning om niet ter beschikking wordt gesteld aan de familie van zijn echtgenote en aan zijn familie, en dat hij de woning niet op meer dan 90 dagen van het kalenderjaar beschikbaar houdt voor hem of zijn gezin.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Ambtenaar terecht de onderhavige aanslag heeft opgelegd.

3.2. Belanghebbende stelt dat hij, nadat hij het inlichtingenformulier over 1998 had ingediend, telefonisch contact heeft gehad met een ambtenaar van de gemeente Epe die hem heeft toegezegd dat, als de feiten waren zoals aangegeven op het inlichtingenformulier, hem geen aanslag forensenbelasting zou worden opgelegd. Hij is van mening dat de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd. Hij stelt voorts dat de aanslag vernietigd moet worden op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende stelt tot slot, naar het Hof begrijpt, dat de woning hem niet ter beschikking staat omdat hij de woning beschikbaar houdt voor zijn schoonfamilie en familie, doch niet voor hemzelf en zijn gezin. De energierekening bedraagt nauwelijks meer dan het vast recht. De woning is gekocht ter belegging in de verwachting dat de waardestijging de kosten zou dekken.

3.3. De Ambtenaar is van mening dat de aanslag niet is opgelegd in strijd met het vertrouwens- of het zorvuldigheidsbeginsel. Hij stelt dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan omdat belanghebbende de enige zakelijk gerechtigde tot de woning is. Aan niet in het kadaster geregistreerde afspraken kunnen geen zodanige rechten worden ontleend dat de woning gedurende een bepaalde tijd aan een derde ter beschikking is gesteld. Derhalve stond de woning gedurende het gehele jaar ter beschikking van belanghebbende en zijn gezin. Gelet op het lage energieverbruik is er in de onderhavige periode in elk geval geen invulling gegeven aan de met de familie gemaakte afspraken.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd.

3.4.1. Door belanghebbende

Hij komt alleen in de woning voor onderhoud. Zijn dochter die in [T] woont is er ook heel even geweest. Hij gebruikt de woning niet als vakantieadres. Het water- en energieverbruik is inderdaad heel laag. De woning wordt nauwelijks gebruikt, ook niet door de familie; hooguit drie à vier weken per jaar. Hij ziet af van een vergoeding van proceskosten.

3.4.2. namens de Ambtenaar

De aanslag is opgelegd op grond van de kadastrale gegevens. Er is geen controle uitgeoefend bij de woning naar het gebruik.

3.5. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

overwegingen vooreerst ambtshalve

4.1. In artikel 6 van de Verordening is bepaald dat het belastingjaar gelijk is aan het kalenderjaar. In artikel 7 van de Verordening is bepaald dat de belasting bij wege van aanslag wordt geheven. In verband met het bepaalde in artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet is derhalve op de heffing van de forensenbelasting Hoofdstuk III van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) van toepassing.

4.2. In het systeem van Hoofdstuk III van de AWR kan ingeval de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven - en de belastingplicht niet in de loop van het tijdvak eindigt - een definitieve aanslag pas na afloop van het heffingstijdvak worden opgelegd.

4.3. Op grond van artikel 2 van de Verordening voltrekt zich het belastbare feit op grond waarvan de forensenbelasting verschuldigd wordt doordat een belastingplichtige op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt. Deze formulering houdt in dat, nu het gehele belastingjaar - dus het kalenderjaar - in aanmerking moet worden genomen en het beschikbaar houden zich gedurende afwisselende tijdvakken binnen het kalenderjaar kan voordoen, in voorkomende gevallen de vraag of zich een belastbaar feit heeft voorgedaan, eerst na afloop van het kalenderjaar kan worden beantwoord. Een definitieve aanslag forensenbelasting kan derhalve pas na afloop van het heffingstijdvak, het kalenderjaar, worden opgelegd.

4.4. De aanslag is blijkens het biljet waarop hij belanghebbende ter kennis is gebracht gedagtekend 31 mei 1999. De Verordening bevat geen bepaling op grond waarvan de belastingschuld geacht kan worden vóór de afloop van het belastingtijdvak te zijn ontstaan.

4.5. Gelet op het vorenstaande is de aanslag voortijdig opgelegd. Er is geen aanleiding de onderwerpelijke aanslag gelijk te stellen met een na afloop van het jaar opgelegde aanslag. Reeds op die grond moeten de bestreden uitspraak en de aanslag worden vernietigd (vergelijk Hoge Raad 2 november 1994, nr. 29.595, BNB 1995/12*).

Ten overvloede

4.6. Op de Ambtenaar rust de last te stellen en, bij betwisting door belanghebbende, aannemelijk te maken dat belanghebbende in het onderhavige jaar voor zich of zijn gezin op meer dan 90 dagen een gemeubileerde woning in [Q] beschikbaar heeft gehouden.

4.7. Belanghebbende heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij de woning heeft gekocht, dat daaruit voortvloeit dat hij de woning niet voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar houdt en dat hij de woning feitelijk ook niet anders heeft gebruikt dan gedurende drie of vier dagen voor het plegen van het noodzakelijke (tuin)onderhoud. Het Hof acht de verklaringen die belanghebbende daarover heeft afgelegd betrouwbaar en hetgeen belanghebbende daarover in de stukken heeft aangevoerd aannemelijk.

4.8. De Ambtenaar maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk dat van het tegendeel sprake is geweest in de periode van 1 januari tot en met 31 mei 1999. Nu het aanslagbiljet is gedagtekend 31 mei 1999 dient het resterende gedeelte van het kalenderjaar buiten aanmerking te blijven omdat eventuele beschikbaarheid van de woning in dat gedeelte niet tot voltrekking van het belastbare feit dat heeft geleid tot de onderhavige aanslag kan hebben geleid. Met name is naar het oordeel van het Hof daartoe onvoldoende dat belanghebbende als enige zakelijk gerechtigde in de kadastrale registers is ingeschreven.

4.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat de uitspraak en de aanslag moeten worden vernietigd.

5. Proceskosten

Belanghebbende heeft afgezien van een kostenvergoeding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift;

- vernietigt de aanslag;

- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van € 27,23 (ƒ 60).

Aldus gedaan te Arnhem op 7 februari 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

(De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen)

(J.P.M. Kooijmans)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2002

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.