Gerechtshof Arnhem, 09-04-2002, AE3225, 01-00774
Gerechtshof Arnhem, 09-04-2002, AE3225, 01-00774
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 9 april 2002
- Datum publicatie
- 29 mei 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2002:AE3225
- Zaaknummer
- 01-00774
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 01/00774
U i t s p r a a k
op het beroep van de Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De naheffingsaanslag is opgelegd op 12 januari 2001 voor de periode 1 oktober 1999 tot en met 30 september 2000 en berekend op een bedrag aan enkelvoudige belasting van ƒ 55.838, zonder boete.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft afgezien van het recht om gehoord te worden. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 november 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [de gemachtigde] van belanghebbende, alsmede [de penningmeester] van gemachtigde en [voormalig bestuurslid] van belanghebbende [alsmede de Inspecteur].
1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is opgericht op 25 februari 1993. De doelstelling van de Stichting is "het publiek te informeren over- en te waarschuwen tegen racistische tendensen in de samenleving en andere vormen van discriminatie en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De stichting tracht haar doel ondermeer te verwezenlijken door het jaarlijks op vijf mei vieren en gedenken van de bevrijdingsdag in de vorm van een door de stichting te organiseren festival waarbij - onder andere - de eigentijdse muziek wordt gestimuleerd." (artikel 2 der Statuten).
Ingevolge artikel 3 van die statuten zal "het vermogen van de stichting worden gevormd door:
- subsidies en donaties;
- schenkingen, erfstellingen en legaten;
- alle andere verkrijgingen en baten".
Met de popmuziek wordt getracht in het bijzonder de jongeren te bereiken. Tijdens het optreden leveren de artiesten naast de muziek ook bijdragen in het kader van de doelstelling van de stichting.
2.2. In de afgelopen tien jaar heeft het bevrijdingsfestival zich ontwikkeld tot een van de grootste van Nederland. Voor het bijwonen van het festival wordt geen entree geheven.Tijdens het festival treden tegen vergoeding vooral artiesten van naam op. Belanghebbende verzorgt alle met het festival samenhangende horeca-activiteiten, waarbij de omzet gerealiseerd wordt met uitsluitend vrijwilligers. Ook biedt zij in het kader van het festival tegen vergoeding gelegenheid tot het maken van reclame, en ontvangt zij vergoedingen uit kleinere met het festival samenhangende activiteiten.
De organisatie van het festival vormt naast een aantal afzonderlijk daarvan georganiseerde activiteiten zoals schoolprojecten, de hoofdactiviteit van belanghebbende.
2.3. Van de totale inkomsten in het jaar 1999/2000 verkrijgt belanghebbende rond 75 % daarvan (ƒ 387.051, inclusief BTW) uit de met het festival verband houdende horeca-activiteiten, reclamediensten en diverse kleinere activiteiten (hierna: belaste activiteiten). Deze prestaties tegen vergoeding heeft belanghebbende die met ingang van 1 oktober 1999 door de Inspecteur is aangemerkt als belastingplichtig ondernemer voor de omzetbelasting voor de voldoening van omzetbelasting in haar aangifte betrokken. De overige inkomsten van belanghebbende worden gevormd door subsidies en fondsen van onder meer het Nationaal Comité, de provincie Overijssel en de gemeente [Z] (ƒ 127.250). Deze inkomsten zijn niet in de heffing betrokken.
2.4. De kosten toe te rekenen aan de organisatie van het festival op 5 mei 2000 en de daarmee samenhangende diensten waren in totaal ƒ 408.689, inclusief BTW, waarvan ƒ 67.557 is toe te rekenen aan de horeca-activiteiten.
Voormelde inkomsten en uitgaven zijn als volgt samen te vatten:
inkomste
b.t.w.
subsidies en fondsen ƒ 127.500 -
sponsoring - 24.000 ƒ 3.574,47
diverse inkomsten - 13.000 - 1.936,17
horeca hoog - 330.473 - 40.219,38
horeca laag - 19.578 - 1.108,1
ƒ 514.301 ƒ 55.838,21
uitgaven
horeca hoog ƒ 55.597 ƒ 8.280,40
horeca laag - 11.960 - 676,98
overige uitgaven
(w.o. vergoedingen
artiesten) - 341.132 - 50.806,89
ƒ 408.689 ƒ 59.764,27
2.5. Belanghebbende heeft de haar in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld, dat belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting heeft, voorzover het betreft de organisatie van het festival, waaronder de omzetbelasting ter zake van de optredende artiesten en opbouw van de podia. Het gaat in totaal om ƒ 50.807 aan omzetbelasting.
2.6. De nageheven omzetbelasting bedraagt ƒ 55.838, waarbij de Inspecteur alle door belanghebbende in aftrek gebrachte omzetbelasting heeft geweigerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende uitsluitend ter zake van de belaste activiteiten als ondernemer is aan te merken - zoals de Inspecteur stelt - dan wel of alle activiteiten van belanghebbende in het kader van het organiseren en houden van het festival tot belanghebbendes ondernemerschap gerekend moeten worden - zoals belanghebbende verdedigt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De Inspecteur heeft ter zitting geconcludeerd dat de naheffingsaanslag te hoog is berekend en vastgesteld, omdat geen rekening is gehouden met de in rekening gebrachte kosten die betrekking hebben op de horeca-activiteiten (ƒ 8.957 aan omzetbelasting). Dat deze kosten in aftrek kunnen worden gebracht, is niet in geschil, zodat zijns inziens resteert een bedrag van ƒ 46.881 aan verschuldigde omzetbelasting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat belanghebbende de belaste activiteiten heeft verricht ter zake van de daarmee gemoeide economische belangen en als zodanig als ondernemer is opgetreden in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
4.2. Belanghebbende neemt uitdrukkelijk niet het standpunt in dat het laten optreden van artiesten tijdens het festival zonder het heffen van entree, op zichzelf kan worden aangemerkt als een bezigheid in het kader van het drijven van een onderneming als in de Wet bedoeld. Belanghebbende voert voor de aftrek van de door artiesten in rekening gebrachte voorbelasting echter aan dat het totaal van de activiteiten van belanghebbende als één geheel moet worden beschouwd "Zonder deze optredens zou er geen omzet zijn. Er is derhalve sprake van een causaal verband tussen optredens en omzet horeca" (beroepschrift pagina 2).
4.3. De Inspecteur erkent dat onder meer de horeca-inkomsten ertoe dienen de begroting sluitend te maken en hoger gekwalificeerde artiesten te kunnen laten optreden.
4.4. Anders dan de Inspecteur betoogt is naar het oordeel van het Hof niet doorslaggevend met welk doel belanghebbende de economische prestaties uiteindelijk verricht of de omstandigheid dat belanghebbende mede subsidies ontvangt om haar doelstelling te verwezenlijken. Van belang is vast te stellen of de samenhang tussen de door een ondernemer verrichte economische prestaties en de prestaties om niet onderling zo afhankelijk van elkaar zijn, dat deze activiteiten niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld voor de heffing van omzetbelasting. Gelet op de in 2.2 t/m 2.4. vastgestelde feiten, is naar het oordeel van het Hof sprake van een zodanige wederzijdse afhankelijkheid tussen de organisatie van het festival en de daarmee samenhangende economische prestaties, dat het totaal van de activiteiten van belanghebbende voor het ondernemerschap als één geheel moet worden beschouwd.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat voor het door de Inspecteur voor de aftrek van voorbelasting op de voet van artikel 15, lid 1, van de Wet, gemaakte onderscheid tussen kosten rechtstreeks verband houdend met het organiseren van een vrij toegankelijk festival en de andere door belanghebbende verrichte en aan de heffing van omzetbelasting onderworpen prestaties, geen plaats is. De naheffingsaanslag moet, nu de aftrekbare voorbelasting (ƒ 8.957) de verschuldigde omzetbelasting (ƒ 5.031) te boven gaat, om die reden worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710 maal wegingsfactor 1 (gemiddeld) ofwel ƒ 1.420.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 204,20,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,37 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 9 april 2002 door mr. N.E. Haas, voorzitter, mr. Lamens en mw. mr. Punt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw. mr. E.M. van Hoorn als griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
(N.E. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 april 2002
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit Gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.