Home

Gerechtshof Arnhem, 09-04-2002, AE3361, 00/00239

Gerechtshof Arnhem, 09-04-2002, AE3361, 00/00239

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
9 april 2002
Datum publicatie
29 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE3361
Zaaknummer
00/00239

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/00239

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Landelijk punt uitvoering heffing Ziekenfondswet voor zelfstandigen (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de bij na te noemen beschikking aan hem verstrekte verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet.

1. Beschikking en bezwaar

1.1. Met dagtekening 9 november 1999 is aan belanghebbende een verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) toegezonden waarin is vermeld dat belanghebbende voldoet aan de voor het jaar 2000 geldende voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering.

1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur op 21 januari 2000 uitspraak gedaan waarbij (a) de in 1.1. bedoelde beschikking is herroepen, (b) het tegen die beschikking gerichte bezwaar is afgewezen, en (c) in plaats van de herroepen beschikking - kennelijk met toepassing van artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - een nieuwe beschikking is genomen.

1.3. In laatstbedoelde beschikking is belanghebbende meegedeeld: "Uit onze gegevens per 1 oktober 1999 is gebleken dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000." (hierna: de verklaring). Tevens is in de genoemde uitspraak meegedeeld: "Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u in beroep gaan bij het Gerechtshof. Op de achterzijde van deze uitspraak staat vermeld hoe u dan dient te handelen.".

2. Geding voor het Hof

2.1. Belanghebbende heeft bij dit Hof beroep ingesteld tegen de in 1.2. bedoelde uitspraak.

2.2. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 14 februari 2000, waarbij bijlagen zijn overgelegd.

2.3. De Inspecteur heeft op 22 juni 2000 met betrekking tot het onderhavige beroepschrift een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.4. Bij de mondelinge behandeling op 4 december 2001 te Arnhem is verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.5. Het Hof heeft op 18 december 2001 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 28 december 2001 aangetekend per post aan partijen verzonden.

1.6. Namens de Inspecteur is tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 150,- is tijdig gestort.

3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur terecht de in 1.3. bedoelde verklaring heeft verstrekt, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven -:

Namens belanghebbende

Het verweerschrift is een standaard stuk dat niet van toepassing is op belanghebbende. In dat opzicht is de Inspecteur onzorgvuldigheid te verwijten.

Namens de Inspecteur

Het verweerschrift is inderdaad een vrij algemeen verhaal. De twee laatste zinnen van de "Beschouwing" op bladzijde 2 van het verweerschrift zijn in dezen van doorslaggevend belang.

Het Hof Den Haag heeft in een vergelijkbare zaak met het nummer 01/480 op 26 juli 2001 uitspraak gedaan. Een kopie van een door de Belastingdienst gepubliceerde samenvatting van die uitspraak wordt overgelegd.

De aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag IB/PV 1997 is gedagtekend 30 maart 1999. Bij de definitieve aanslagregeling voor het jaar 1997 d.d. 21 december 1999 is belanghebbendes belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 66.149.

3.3. Belanghebbende verzoekt -naar het Hof verstaat- het bestreden besluit te vernietigen.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. De vaststaande feiten

4.1. Belanghebbende drijft een onderneming.

4.2. Het vastgestelde belastbare inkomen van belanghebbende bedroeg over het jaar 1995 ƒ 35.759 en over het jaar 1996 ƒ 8.831.

Volgens de voor het jaar 1997 aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag IB/PV d.d. 30 maart 1999 bedroeg het belastbare inkomen ƒ 32.889. Het gemiddelde inkomen bedraagt op grond van die cijfers derhalve ƒ 25.829.

4.3. De Inspecteur is op de voet van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen van 13 december 1999, Stcrt. 1999, 248 (hierna de Regeling), bij het in genoemde verklaring gegeven bevestigende antwoord op de vraag of belanghebbendes inkomen voldoet aan de in artikel 3d van de Wet gestelde voorwaarden, uitgegaan van het in 4.2 genoemde gemiddelde.

4.4. Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij belanghebbende heeft de belastingdienst bij brief van 23 september 1999 belanghebbende laten weten dat zijn zogenoemde stipinkomen over het jaar 1997 met ƒ 43.478 verhoogd zou worden. Belanghebbende heeft zich op 29 november 1999 akkoord verklaard met de bij het onderzoek aangebrachte correcties, welke vervolgens door de controlerend ambtenaar zijn vastgelegd in een rapport van 6 december 1999. Bij de definitieve aanslagregeling voor het jaar 1997 d.d. 21 december 1999 is belanghebbendes belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 66.149.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb is niet bedoeld om verweerder in de gelegenheid te stellen aan een beschikking, genomen toen de Wet nog niet in werking was getreden, na bezwaar alsnog rechtsgeldigheid te verlenen en daarbij de bezwaarfase met betrekking tot die nadere beschikking buiten toepassing te stellen. Zulks zou met zich brengen dat het Hof belanghebbendes beroepschrift alsnog - als ware het een bezwaarschrift - voor uitspraak aan de Inspecteur zou dienen door te zenden, waarop belanghebbende vervolgens tegen de door de Inspecteur gedane uitspraak wederom in beroep zou dienen te komen, terwijl het onderwerpelijke beroep op genoemde grond als gegrond zou moeten worden bestempeld.

Om proceseconomische redenen en gelet op het belang van belanghebbende om in dezen zo spoedig mogelijk een beslissing van de rechter te verkrijgen, zal het Hof evenwel ervan uit te gaan dat belanghebbende op een formeel juiste wijze beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur waarin de in 1.3. bedoelde verklaring is vervat.

5.2. Op grond van artikel 3d, eerste lid van de Wet is gedurende een kalenderjaar de zelfstandige verzekerd; die verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid aanhef en onderdeel a van de Wet Arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen en een inkomen geniet dat niet meer bedraagt dan ƒ 41.200 per jaar. Ingevolge het derde lid van dit artikel blijven voor de toepassing van het eerste lid wijzigingen in het inkomen die door de Inspecteur van de Rijksbelastingdienst na 1 oktober worden vastgesteld, buiten beschouwing.

5.3. In artikel 3d, vierde lid van de Wet is bepaald dat voor de toepassing van het eerste en het derde lid van dat artikel onder inkomen wordt verstaan: het inkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Verder is in dit vierde lid bepaald dat bij ministeriële regeling wordt bepaald over welk tijdvak het inkomen in aanmerking wordt genomen en dat nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.

5.4. Ingevolge het vijfde lid van artikel 4 van de Regeling geldt als peildatum voor de vaststelling van het inkomen telkens 1 oktober. Daarbij is artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt in dat, indien over enig jaar het inkomen nog niet definitief is vastgesteld, het voorlopig vastgestelde inkomen in aanmerking wordt genomen. Indien het inkomen nog niet voorlopig is vastgesteld, geldt het inkomen volgens de aangifte voor dat jaar. Voor zover geen aangifte is gedaan geldt het geschatte en voor zover geen schatting is gedaan het door de Inspecteur te schatten inkomen.

5.5. Vaststaat dat belanghebbende als zelfstandige winst uit onderneming geniet. Uit de aan de Inspecteur op de peildatum 1 oktober 1999 ter beschikking staande gegevens bleek dat belanghebbendes belastbare inkomen over het jaar 1997 aanzienlijk hoger was dan het bij voorlopige aanslag van 30 maart 1999 vastgestelde belastbare inkomen van ƒ 32.889. De belastingdienst had immers reeds op 23 september 1999 belanghebbende schriftelijk medegedeeld dat als gevolg van de resultaten van het boekenonderzoek zijn stipinkomen met ƒ 43.478 verhoogd zou worden.

Vervolgens is bij aanslag IB/PV 1997 d.d. 21 december 1999 belanghebbendes belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 66.149.

5.6. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat bij de berekening van belanghebbendes gemiddeld belastbare inkomen over de onderhavige referentieperiode de voor de peildatum 1 oktober 1999 aangekondigde correctie van het voorlopig vastgestelde belastbare inkomen 1997 in aanmerking had moeten worden genomen.

5.7. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling neergelegde mogelijkheid om voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid van de Wet, het gemiddelde van belanghebbendes inkomens over twee jaren, te weten 1995 en 1997 in de basisreferteperiode in aanmerking te nemen.

Alsdan komt het gemiddeld belastbare inkomen uit boven de grens van ƒ 41.200 zodat de Inspecteur de onder 1.3. genoemde verklaring ten onrechte aan belanghebbende heeft verstrekt.

5. Slotsom

Het beroep is gegrond.

7. Proceskostenveroordeling

Gelet op de proceskostenveroordeling in de samenhangende zaak met het nummer 00/00237, bestaat voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in deze zaak geen grond.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de daarbij gegeven verklaring als bedoeld in artikel 3d, lid 2, van de Wet;

- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden;

Aldus gedaan te Arnhem op 9 april 2002 door mw. mr M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 april 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.