Home

Gerechtshof Arnhem, 23-04-2002, AE4110, 00-00852

Gerechtshof Arnhem, 23-04-2002, AE4110, 00-00852

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 april 2002
Datum publicatie
18 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4110
Zaaknummer
00-00852

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/00852

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

nummer : [01.H86]

mondelinge behandeling : op 9 april 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Medio 1998 is belanghebbendes echtgenote ernstig ziek geworden.

2. Belanghebbende heeft in dat jaar in totaal 21 dagdelen verlof opgenomen om zijn echtgenote bij te staan tijdens de ziekte en bij arts- en ziekenhuisbezoeken, behandelingen en operaties.

3. Belanghebbende heeft de tegenwaarde van deze verlofuren aan de hand van zijn jaarinkomen berekend en de uitkomst in zijn aangifte bij de berekening van de buitengewone lasten vermeld als uitgaven ter zake van ziekte. De Inspecteur heeft dit bedrag niet als zodanig in aanmerking genomen.

4. Als buitengewone lasten worden aangemerkt op belanghebbende drukkende uitgaven zoals nader genoemd in artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

5. Nu belanghebbende met het opnemen van verlof geen daadwerkelijke uitgaven heeft gedaan en daarbij ook niets ten laste van zijn vermogen is gekomen, kan niet worden gezegd dat met betrekking tot het opnemen van verlof sprake is van op belanghebbende drukkende uitgaven.

6. De Inspecteur heeft derhalve de waarde van de verlofdagen terecht niet in aanmerking genomen bij de bepaling van de buitengewone lasten. Hetgeen belanghebbende hiertegenover aanvoert, met name dat hij door de ziekte van zijn echtgenote genoodzaakt was het verlof op te nemen, dat de verlofuren op geld waardeerbaar zijn, en dat zijn werkgever ook verplicht is voor de niet opgenomen en niet uitbetaalde verlofuren van zijn werknemers een passiefpost op te nemen, doet daaraan niet af.

7. Voorts staat artikel 46, derde lid, van de Wet, alwaar limitatief is aangegeven welke uitgaven worden aangemerkt als uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling en alwaar opgenomen verlof niet als zodanig wordt vermeld, aan het in aanmerking nemen van de waarde van de opgenomen verlofuren in de weg.

8. Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat bij collega's ten aanzien waarvan een andere inspecteur bevoegd is, de tegenwaarde van de verlofdagen wel als uitgaven ter zake van ziekte in aanmerking is genomen. Ingevolge vaste jurisprudentie dienen bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel in beginsel gevallen waarvoor een andere inspecteur bevoegd is buiten beschouwing te worden gelaten. Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat het in aanmerking nemen van de tegenwaarde van de verlofdagen bij de collega's van belanghebbende berust op een gedragslijn die is gebaseerd op landelijk beleid, dan wel dat het een kwestie betreft waarover door verschillende inspecteurs afspraken zouden moeten worden gemaakt.

9. De omstandigheid dat bij de aanslagregeling met betrekking tot het jaar 2000 de aangifte op het onderhavige punt wel is gevolgd, geeft geen aanleiding ook met betrekking tot het onderhavige (eerdere) jaar de tegenwaarde van de verlofdagen als uitgaven ter zake van ziekte in aanmerking te nemen. Het enkele volgen van de aangifte met betrekking tot het jaar 2000 is onvoldoende om te concluderen dat de Inspecteur daarmee, ook voor eerdere jaren, een bewust standpunt heeft ingenomen met betrekking tot het onderhavige punt. Aldus is geen sprake van een in rechte te beschermen vertrouwen, opgewekt door het volgen van de aangifte voor het jaar 2000.

slotsom:

Het beroep is niet gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.W.M. van der Waerden) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.