Gerechtshof Arnhem, 16-04-2002, AE4113, 00-01114
Gerechtshof Arnhem, 16-04-2002, AE4113, 00-01114
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 16 april 2002
- Datum publicatie
- 18 juni 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2002:AE4113
- Zaaknummer
- 00-01114
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nr. 00/01114
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1998
mondelinge behandeling : op 2 april 2002 te Arnhem door mr Röben, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende
waarbij niet verschenen : de Inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende is gehuwd. Het gezin telt drie kinderen die zijn geboren in 1984, 1988 en 1989. Belanghebbendes echtgenote is in het tweede kwartaal van 1998 benoemd tot wethouder.
2. Noch de Gemeente [Z], noch de Stichting Kinderopvang [Z] konden belanghebbende en zijn echtgenote helpen aan passende naschoolse kinderopvang voor hun kinderen. Vanaf 15 april 1998 heeft belanghebbende voor de opvang van de twee jongste kinderen gedurende 18 uur per week een uitzendkracht ingehuurd via [A]-uitzendbureau (hierna: [A]). Volgens belanghebbende was deze uitzendkracht uit de kinderopvangbranche afkomstig en is die persoon nadien, in 2000, weer bij de erkende kinderopvang gaan werken. Blijkens facturen van [A] is sprake van een 'gezinshulp ongediplomeerd'.
3. In geschil is (a) of de opvang door een uitzendkracht van [A] is te bestempelen als kinderopvang als bedoeld in artikel 46, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), en (b) of belanghebbende aan het vermelde op bladzijde 28 van de brochure 'Buitengewone lasten 1998' van de Belastingdienst vertrouwen kon en mocht ontlenen dat aan hem aftrek ter zake van kinderopvang zou worden verleend.
4. In voormeld artikel 46, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Wet is bepaald dat uitgaven ter zake van kinderopvang als buitengewone lasten in aanmerking kunnen worden genomen voorzover die uitgaven zijn gedaan voor kinderopvang waarvoor krachtens artikel 20, eerste lid, van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld met betrekking tot de kwaliteit.
5. De Gemeente [Z] beschikte in ieder geval tot eind 1998 nog niet over een op artikel 20 van de Welzijnswet gebaseerde verordening. Voor deze gevallen heeft de staatssecretaris van Financiën bij Besluiten van 23 juli 1996, nr. DB96/2416M en 5 februari 1998, nr. DB98/525M een overgangsregeling getroffen. Op grond van deze overgangsregeling kunnen in overeenstemming met artikel 1 van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang tot en met 31 december 1998 als fiscaal erkende kinderopvang worden gemerkt het
- kindercentrum: kinderopvang buiten een gezinssituatie, alsmede kinderopvang binnen een gezinssituatie, indien de opvang betrekking heeft op gelijktijdig meer dan vier kinderen;
- gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie, die tot stand komt door middel van een gastouderbureau en die betrekking heeft op gelijktijdig ten hoogste vier kinderen.
Onder gastouderbureau wordt verstaan een organisatie die de bemiddeling tussen gastouders en ouders/verzorgers regelt.
6. Blijkens de wetsgeschiedenis (vergelijk Hoge Raad 10 augustus 2001, nr. 36 221, gepubliceerd in o.a. Vakstudie Nieuws 2001/44.12) heeft de wetgever vanwege fraude- en controleaspecten bewust ervoor gekozen de aftrek van uitgaven ter zake van kinderopvang te beperken tot uitgaven voor wettelijk erkende beroepsmatig georganiseerde kinderopvang. Het inhuren van een uitzendkracht van een uitzendbureau, waarvan gesteld noch gebleken is dat het erkend is in het kader van door de wet gestelde kwaliteitsregels inzake kinderopvang, valt niet onder zodanige opvang. De omstandigheden dat die uitzendkracht, zoals belanghebbende beweert, deskundigheid op het terrein van kinderopvang bezit en dat in de gemeente waar belanghebbende woont (nog) geen wettelijk erkende beroepsmatig georganiseerde kinderopvang beschikbaar is, kunnen daarin geen verandering brengen.
7. Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op de tekst op blz. 28 van de brochure 'Buitengewone lasten 1998'. Die tekst luidt:
Uitgaven voor erkende kinderopvang
Het moet gaan om erkende kinderopvang. U kunt ervan uitgaan dat sprake is van erkende kinderopvang als de gemeente aan de opvanginstelling een vergunning heeft afgegeven waaruit blijkt dat aan bepaalde kwaliteitseisen is voldaan. Als u (nog) niet over een kopie van zo'n vergunning beschikt is het volgende van belang. Erkende kinderopvang is het in georganiseerd verband tegen vergoeding verzorgen van kinderen van 0 t/m 12 jaar. De opvang moet plaatsvinden door anderen dan de eigen ouders of pleegouders op uren dat deze hiervoor niet beschikbaar zijn.
Erkende vormen van kinderopvang zijn:
- het kindercentrum: zowel kinderopvang buiten een gezinssituatie als kinderopvang binnen een gezinssituatie, die betrekking heeft op de gelijktijdige opvang van meer dan vier kinderen;
- gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die tot stand komt door middel van een gastouderbureau en die betrekking heeft op de gelijktijdige opvang van maximaal vier kinderen. Een gastouderbureau is een organisatie die de bemiddeling tussen gastouders en de ouders/verzorgers regelt.
Belanghebbende meent dat in zijn situatie aan de definitie van erkende kinderopvang is voldaan, nu [A] een professionele organisatie is die in bezit is van het kwaliteitscertificaat ISO 9001 en die voor hem en zijn echtgenote de facturering en de urenverantwoording realiseerde.
8. De tekst in de brochure kan naar het oordeel van het Hof niet anders worden verstaan dan dat sprake moet zijn van kinderopvang geëntameerd of georganiseerd door een op het gebied van kinderopvang door de overheid erkende organisatie. Zoals hiervoor reeds is overwogen is in dit geding niet gebleken dat [A] een zodanige organisatie is. Dat [A] een professionele uitzendorganisatie is, betekent niet dat enkel daarom met betrekking tot de uitzendkracht kan worden gesproken van erkende kinderopvang in georganiseerd verband.
9. Het Hof verwerpt mitsdien ook het beroep van belanghebbende op door de brochure bij hem gewekt vertrouwen.
slotsom
Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2002 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 april 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane mondelinge uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.