Home

Gerechtshof Arnhem, 18-04-2002, AE4146, 00-01439

Gerechtshof Arnhem, 18-04-2002, AE4146, 00-01439

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 april 2002
Datum publicatie
18 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4146
Zaaknummer
00-01439

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/01439

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

inspecteur : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 11 juli 2000 op bezwaar

aanslagnummer : [01.H76]

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1997

mondelinge behandeling : op 4 april 2002 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbendes echtgenote, geboren 21 juni 1924, heeft tijdens haar leven de wens te kennen gegeven gebruik te willen maken van de door een wijziging van de Wet op de lijkbezorging geboden mogelijkheid na haar overlijden op haar eigen landgoed te worden begraven. Haar desbetreffende verzoek is door de gemeenteraad van [Z] ingewilligd. Op 6 november 1997 tekende de regionale inspecteur Milieuhygiëne Oost beroep aan tegen de beslissing van de gemeenteraad. Op 15 november 1997 overleed de echtgenote van belanghebbende. Op 18 november 1997 verkreeg belanghebbende, die geen partij was in het geschil tussen de regionale inspecteur en de gemeenteraad, door middel van een voorlopige voorziening alsnog de benodigde toestemming. De kosten van rechtsbijstand voor het verkrijgen van de voorlopige voorziening bedroegen ƒ 11.112,-. De overige in verband met het overlijden gemaakte kosten bedroegen ƒ 6.333,-.

2. Naar het oordeel van het Hof moeten de kosten van rechtsbijstand in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs worden beschouwd als naar aard en omvang normale, in rechtstreeks verband met het overlijden gedane uitgaven. De kosten van rechtsbijstand zijn niet veroorzaakt door de, op zichzelf niet bijzonder kostbare, wens van belanghebbendes echtgenote en/of door het besluit van belanghebbende aan die wens tegemoet te komen, maar door de niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheid van het door de regionale inspecteur ingestelde beroep.

3. Aan de Inspecteur kan worden toegegeven dat ook indien belanghebbendes echtgenote niet reeds in 1997 was overleden wellicht vergelijkbare kosten van rechtsbijstand zouden zijn gemaakt en dat daarom het verband tussen uitgaven en overlijden in wezen toevallig is, maar die omstandigheid staat naar het oordeel van het Hof niet aan de gevraagde aftrek in de weg, omdat het om naar hun aard niet restitueerbare uitgaven ging en bovendien niet gezegd kan worden dat tegenover die uitgaven een waardevol vermogensrecht werd verkregen.

4. Het beroep van belanghebbende is gegrond. Niet in geschil is dat het belastbaar inkomen in dat geval dient te worden verminderd tot ƒ 37.592,-.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met de Algemene wet bestuurs-recht te berekenen op 2 × € 322 × 1 ofwel € 644,-.

beslissing:

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 17.058,51 (ƒ 37.592,-);

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644,- (ƒ 1.420,-), te vergoeden door de Staat der Nederlanden;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door zijn gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60,-) te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2002 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.L.M. Egberts) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.