Home

Gerechtshof Arnhem, 16-05-2002, AE4377, 00/01098

Gerechtshof Arnhem, 16-05-2002, AE4377, 00/01098

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 mei 2002
Datum publicatie
24 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4377
Formele relaties
Zaaknummer
00/01098

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/01098

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 93.487,-, genummerd [01.H76]. Deze is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 26 april 2000 gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 6 juni 2000 en aangevuld op 7 september 2000.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 6 februari 2002 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende en [zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

2.4. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 20 februari 2002. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 26 februari 2002 aangetekend aan partijen zijn verzonden.

Op 6 maart 2002 is het schriftelijke verzoek van de Inspecteur ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van € 142,50 is tijdig gestort.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende verzoekt vermindering van het belastbaar inkomen tot ƒ 84.843,-.

3.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. De vaststaande feiten

4.1. Belanghebbende, geboren op 7 juni 1947, is gehuwd met [X-Y], geboren op 17 november 1955. Tot het gezin behoort 1 kind, geboren op 11 januari 1988. Belanghebbende was in het jaar 1997 met zijn gezin, woonachtig op het adres [a-straat 1 te Z]. In het jaar 1977 was hij werkzaam als leraar bij de Stichting voor christelijk voortgezet onderwijs te [Z]. Bij deze stichting heeft hij in 1996 een inkomen uit dienstbetrekking verdiend van bruto ƒ 106.316,-. De echtgenote van belanghebbende genoot in 1996 een WAO/AAW-uitkering van bruto ƒ 49.794,-. Belanghebbendes echtgenote lijdt sinds 1983 aan de ziekte multiple sclerose (hierna: MS).

4.2. In verband met deze ziekte zijn buitengewone lasten in de aangifte op-gevoerd. In 1997 heeft de familie, gezien het ziektebeeld van [X-Y], een beroep gedaan op de diensten van een huishoudelijke hulp. In de aangifte is hiervoor een bedrag opgevoerd van ƒ 2.000,-, zijnde 50% van de kosten. In beroep claimt de adviseur het volledige bedrag, te weten ƒ 4.000,-. Daarnaast zijn kosten gemaakt voor een oefentherapeute Integra en N.E.I. […], te weten ƒ 1.550,-. Voor alternatieve geneesmiddelen is een bedrag van ƒ 1.626,- uitgegeven. Eveneens in verband met de ziekte van de echtgenote van belanghebbende is een zogenaamde QRS-systeem, voor een therapie door middel van een magnetisch veld, aangeschaft van ƒ 4.200,-.

4.3. Belanghebbende voert in zijn aangifte in totaal ƒ 18.733,- uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit op. De drempel bedraagt in zijn geval ƒ 12.089,-.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld, of de onder 4.2. genoemde uitgaven tot de kosten van ziekte en invaliditeit in de zin van de wettelijke buitengewone-lastenregeling behoren.

5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotites, toegevoegd - zakelijk weergegeven -

5.3.1. door/namens belanghebbende:

5.3.1.1. Belanghebbende heeft het QRS-systeem zelf aangeschaft en behandelt zijn vrouw zelf. Hij is daartoe opgeleid door de NEI-organisatie. Hij heeft cursussen van artsen van Duitse klinieken gevolgd. Er is geen begeleiding van Nederlandse artsen; die kennen dit systeem niet. Belanghebbendes echtgenote heeft geen buitenlandse arts geconsulteerd. Het QRS-systeem dient om vermoeidheid bij patiënten te verminderen.

5.3.1.2. De huisarts stemt in met de alternatieve geneeskundige behandeling maar zegt niet te kunnen verklaren dat de behandeling onder haar begleiding plaatsvindt, omdat zij op dat vlak niet deskundig is.

5.3.1.3. De alternatieve behandeling en de oefentherapie met het QRS-systeem vullen elkaar aan. Zij zijn (niet specifiek voor belanghebbende) opgezet en uitgewerkt door een arts.

5.3.1.4. Op de school waar hij werkt is er verder geen enkele docent die een huishoudelijke hulp heeft. De uitgaven die hij daarvoor gemaakt heeft, zijn dus geen normale uitgaven.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Belanghebbende maakt tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk dat een uitgave voor gezinshulp van ƒ 4.000,- voor een gezin als het zijne in vergelijkbare financiële omstandigheden (netto-inkomen totaal ongeveer ƒ 97.000,-) doch zonder zieke of gehandicapte gezinsleden, ongebruikelijk is. Van uitgaven voor extra gezinshulp in de zin van artikel 46, lid 3, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kan daarom in dit geval niet worden gesproken.

6.2. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de behandeling van zijn echtgenote door een alternatieve genezer en met alternatieve geneesmiddelen heeft plaatsgevonden onder begeleiding of op voorschrift van een naar Nederlandse begrippen bevoegde arts. Alsdan biedt de wettelijke buitengewone-lastenregeling geen ruimte voor aftrek.

6.3. Het zogenaamde QRS-apparaat is, gezien de tot de stukken behorende documenten, aan te merken als een hulpmiddel in de zin van de buitengewone-lastenregeling. Daaraan doet niet af dat het apparaat niet wordt gebezigd voor het vervullen van een normale lichaamsfunctie (vergelijk Hoge Raad 8/7/1985, nr. 23169, BNB 1985/246) en evenmin dat het gebruik ervan niet plaats vindt op voorschrift van of onder begeleiding van een arts. Voldoende is dat het apparaat in het algemeen slechts aanwending vindt voor geneeskundige doeleinden. Dat acht het Hof, gezien de documentatie en de ter zitting namens belanghebbende verstrekte toelichting, aannemelijk.

6.4. Belanghebbendes belastbaar inkomen dient nader te worden berekend als volgt:

aangegeven belastbaar inkomen ƒ 86.843,-

correctie huishoudelijke hulp - 2.000,-

correctie oefentherapie Integra - 1.550,-

correctie alternatieve geneesmiddelen - 1.626,-

nader vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 92.019,-.

7. Slotsom

Het beroep is ten dele gegrond.

8. Proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 2 × ƒ 710,- × 1 ofwel ƒ 1.420,-.

9. Beslissing:

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot één, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 92.019,- (€ 41.756,40);

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 1.420,- (€ 644,37), te vergoeden door de Staat der Nederlanden;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 60,- (€ 27,23) te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 16 mei 2002 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van der Waerden als griffier.

(A.W.M. van der Waerden) (T.J. Matthijssen)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 mei 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.