Home

Gerechtshof Arnhem, 03-05-2002, AE4394, 99-03451

Gerechtshof Arnhem, 03-05-2002, AE4394, 99-03451

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 mei 2002
Datum publicatie
24 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4394
Zaaknummer
99-03451

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/03451

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de ambtenaar belast met de heffing van de verontreiningingsheffing van het waterschap Rijn en IJssel (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslagen verontreinigingsheffing 1997, 1998 en 1999

nummer : [...]

mondelinge behandeling : op 19 april 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar]

gronden:

1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woonruimte, gelegen aan de [a-straat 1 te Z]. De woning is niet aangesloten op het riool. Lozing van het afvalwater van het toilet en de douche vindt plaats in een vaste put. Het afvalwater van de keuken en de wasmachine wordt geloosd in een slootje dat op het perceel van belanghebbende ligt en begint aan de zijkant van de woning. Dit slootje loopt vervolgens door tot voorbij het bos dat eveneens eigendom van belanghebbende is. Op dat punt wordt de sloot breder. Vervolgens loopt de sloot nog verder door en gaat dan over in de sloten die eigendom zijn van het Waterschap.

2. Ter zitting is nog komen vast te staan dat het slootje naast de woning van belanghebbende een breedte heeft van ongeveer 30 centimeter en een diepte van eveneens ongeveer 30 centimeter. Het slootje is bijna dichtgegroeid en staat doorgaans droog. Alleen als het erg hard regent komt er 5 tot 6 centimeter water in de sloot te staan over een lengte van 5 tot 7 meter. De bodem van het slootje is meestal bedekt met bladeren.

3. Op 6 april 1999 heeft het Waterschap een controle uitgevoerd op het perceel van belanghebbende teneinde na te gaan of het slootje dat zich op belanghebbendes perceel bevindt moet worden aangemerkt als een oppervlaktewater. Hierbij werd geconstateerd dat dit inderdaad het geval was nu het afvalwater van de keuken en de wasmachine in dit slootje wordt geloosd. Hieraan doet volgens het Waterschap niet af dat het slootje door belanghebbende na 100 meter direct voorbij voornoemd bos is afgedamd. Het Waterschap had tijdens een eerdere controle al aangegeven dat het slootje alleen dan niet als oppervlaktewater aangemerkt kan worden indien belanghebbende het slootje na 10 meter zou afdammen, zodat een bezinkput ontstaat.

4. Na voormelde controle van 6 april 1999 legt het Waterschap aan belanghebbende over de jaren 1997, 1998 en 1999 aanslagen verontreiningingsheffing op van ƒ 207 per jaar. De aanslagen zijn nog verhoogd met aanmaningskosten van ƒ 10 per jaar, zodat de totale aanslag ƒ 217 per jaar bedraagt.

5. De aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd op grond van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rijn en IJssel 1997 (hierna: de Verordening) en de eerste en tweede wijziging van deze Verordening. De tekst van de Verordening en de eerste en tweede wijziging hierop behoort tot de gedingstukken. Voor wat betreft de bekendmaking van deze stukken heeft de Ambtenaar uitsluitend de bekendmaking van de tweede wijziging van de Verordening overgelegd. Over de bekendmaking van de Verordening zelf en de eerste wijziging hiervan heeft de Ambtenaar ter zitting verklaard dat ook deze op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. Tevens heeft hij gewezen op de tot de gedingstukken behorende facturen van de diverse dagbladen waarop de datum van bekendmaking staat vermeld. Belanghebbende heeft in reactie hierop aangegeven geen reden te hebben aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Het Hof is, gezien de door de Ambtenaar afgelegde en de door belanghebbende niet weersproken verklaring over de wijze van bekendmaking van de Verordening en de wijzigingen daarop, van oordeel dat deze voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een bekendmaking als bedoeld in artikel 73 van de Waterschapswet.

6. Voor wat betreft de kwalificatie die aan het slootje moet worden gegeven merkt het Hof het volgende op. Vast is komen te staan dat het slootje doorgaans droog staat zodat kennelijk het afvalwater meteen de grond in zakt. Tevens heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat, als er wel water in de sloot staat, dit zich niet verder verspreidt dan over een lengte van 5 tot 7 meter en dat het dan om een laagje water gaat van 5 tot 6 centimeter. Als gevolg hiervan kan zich naar het oordeel van het Hof in de sloot niet het ecosysteem ontwikkelen dat zich normaal gesproken in een sloot ontwikkelt en is er in feite sprake van een bezinkput. De dam die na 100 meter is geplaatst heeft geen functie en dient, zoals belanghebbende onweersproken heeft gesteld, als afscheiding voor de aan belanghebbende in eigendom toebehorende grond. Het Hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het slootje niet aangemerkt kan worden als een oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Verordening en de eerste en tweede wijziging van deze Verordening.

slotsom:

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vernietigt de onderhavige belastingaanslag;

- gelast de Ambtenaar het griffierecht van € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2002 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.C.G.J. van Well) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.