Home

Gerechtshof Arnhem, 26-04-2002, ECLI:NL:GHARN:2002:BV5741 AE4395, 01-02049

Gerechtshof Arnhem, 26-04-2002, ECLI:NL:GHARN:2002:BV5741 AE4395, 01-02049

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 april 2002
Datum publicatie
24 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4395
Zaaknummer
01-02049

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/02049

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Culemborg (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag onroerende-zaakbelasting 2001

nummer : [01]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende is voor het onderhavige jaar als eigenaar en gebruiker van het perceel [a-straat 1 te Z] betrokken in de heffing van onroerende-zaakbelastingen. Deze zijn met ingang van 1 januari 2001 verhoogd teneinde de per 1 januari 2001 weggevallen inkomsten wegens de intrekking van de tot die datum geldende Verordening op de heffing en invordering van Rioolrechten 1995 te compenseren. Het perceel van belanghebbende is niet aangesloten op het gemeentelijk riool en van hem werd dan ook geen rioolrecht geheven.

2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat in de aan hem voor het onderhavige jaar opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen ten onrechte een bedrag is begrepen ter compensatie van de sedert 1 januari 2001 vervallen rioolrechten. Hij baseert dit standpunt op het feit dat de onderhavige onroerende zaak niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering en om die reden voorheen ook nimmer in de heffing van rioolrechten is betrokken.

3. Artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet, bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn. Onderdeel b van dit artikel bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Op grond van deze bepalingen kan de gemeente overgaan tot heffing van rioolrechten, maar is daartoe niet verplicht. In de hiervoor aangehaalde bepalingen wordt immers het woord 'kunnen' gebruikt.

4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen staat het een gemeente vrij de kosten die voor haar zijn verbonden aan de aanleg en instandhouding van het rioleringsstelsel te bestrijden uit haar algemene middelen. Tot deze algemene middelen behoort onder andere de opbrengst van de onroerende-zaakbelastingen. De omstandigheid dat de gemeente Culemborg bij het bepalen van de hoogte van de tarieven van de door haar geheven onroerende-zaakbelastingen rekening houdt met vorenbedoelde kosten, leidt derhalve niet tot een onredelijke en willekeurige heffing van onroerende-zaakbelastingen welke de wetgever bij het aan de gemeenten toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van die belastingen niet op het oog kan hebben gehad. De verplichting om een afzonderlijke regeling te maken voor panden die niet op de riolering zijn aangesloten vindt geen steun in de wet, zodat de gemeente daartoe ook niet gehouden is.

slotsom:

Het beroep is niet gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2002 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.C.G.J. van Well) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.