Gerechtshof Arnhem, 26-04-2002, AE4412, 01-01872
Gerechtshof Arnhem, 26-04-2002, AE4412, 01-01872
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 26 april 2002
- Datum publicatie
- 24 juni 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2002:AE4412
- Zaaknummer
- 01-01872
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/01872
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999
nummer : [01.H96]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende, geboren in 1929, dreef tot 1 oktober 1999 in de vorm van een eenmanszaak een pluimveebedrijf. De onderneming is op die datum gestaakt. Belanghebbende bewoonde tot het moment van staking het woonhuis en is voornemens het woonhuis na de staking van de onderneming duurzaam te blijven bewonen. Belanghebbende is niet voornemens de bedrijfsopstallen met ondergrond te verkopen dan wel te verhuren.
2. Het woonhuis met ondergrond zijn als privé-vermogen aangemerkt. De losstaande bedrijfsopstallen (eendenschuren) met ondergrond zijn aangemerkt als ondernemingsvermogen. Partijen zijn het erover eens dat de volle waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van de bedrijfsopstallen op het moment van de staking van de onderneming zijnde kan worden vastgesteld op ƒ 75.000. De bedrijfsopstallen hebben op het stakingsmoment een boekwaarde van ƒ 396. De volle WEV van de ondergrond op dat moment wordt vastgesteld op ƒ 46.400. De waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming van de ondergrond bedraagt op dat moment ƒ 27.840.
3. De ondergrond van de bedrijfsopstallen beslaat met erf ongeveer 928 m²; het grasland 8.30.05 ha; het woonhuis met ondergrond ca 1 ha.
4. Tussen partijen is slechts in geschil het antwoord op de vraag of voor de berekening van de stakingswinst, bij de overgang van de bedrijfsopstallen met ondergrond naar het privé-vermogen, rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende factor ter zake van voortgezette bewoning van het woonhuis door belanghebbende. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.
5. Ter onderbouwing van zijn standpunt, dat de voortgezette bewoning van het woonhuis een waardedrukkende invloed heeft op de waarde van de bedrijfsopstallen met ondergrond, verwijst belanghebbende naar de uitspraak van Hof Arnhem van 18 mei 2001, rolnummer 00/01391. De Inspecteur acht deze uitspraak in deze zaak niet relevant daar de bedrijfsopstallen van belanghebbende los staan van het woonhuis en daarmee niet een geheel vormen. Dit in tegenstelling tot de feitelijke situatie in bedoelde uitspraak waarbij het woon- en bedrijfsgedeelte bouwtechnisch een geheel vormden. Daarnaast stelt belanghebbende dat de bedrijfsopstallen niet afzonderlijk te verhuren of te exploiteren zijn. De Inspecteur merkt daarover op dat uit niets is gebleken dat gebruik van de bedrijfsopstallen met ondergrond door een ander dan belanghebbende objectief bezien onmogelijk is. Ook in het taxatieverslag van 18 juli 2001, opgesteld door […], taxateur bij de Belastingdienst Ondernemingen [Q], wordt van een dergelijke onmogelijkheid geen melding gemaakt.
6. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsopstallen met ondergrond niet afzonderlijk te verhuren of te exploiteren zijn. Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die het Hof op dit punt tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Naar 's Hofs oordeel zijn de bedrijfsopstallen dan ook verkoopbaar of verhuurbaar los van het woonhuis.
7. Belanghebbende heeft niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat er andere gronden zijn om tot een lagere waarde van de bedrijfsopstallen met ondergrond te komen.
8. Uit het vorenstaande concludeert het Hof dat bij de onderhavige sfeerovergang van de bedrijfsopstallen met ondergrond naar het privé-vermogen van belanghebbende de algemene regel heeft te gelden dat de overgang plaatsvindt tegen de volle waarde in het economische verkeer vrij van verhuur en gebruik.
9. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
slotsom:
Het beroep is niet gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2002 door mr. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Gankema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.J. Gankema) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 mei 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.