Home

Gerechtshof Arnhem, 15-05-2002, AE4774, 00-01371

Gerechtshof Arnhem, 15-05-2002, AE4774, 00-01371

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 mei 2002
Datum publicatie
1 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4774
Zaaknummer
00-01371

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/01371

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

Nummer : [01.H86]

Mondelinge behandeling : op 1 mei 2002 te Arnhem

Waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Voorafgaande aan zijn verhuizing in december 1998 naar [Z], alwaar hij per 1 augustus 1998 een volledige dienstbetrekking heeft aanvaard, is belanghebbende tot en met november 1998 in [Q] blijven wonen in verband met de overdracht van zijn raadslidmaatschap (eenmansfractie) in de gemeenteraad van [Q]. Hoewel hem reeds vanaf 1 augustus 1998 in [Z] een dienstwoning ter beschikking stond, heeft hij in verband met het overdragen van zijn werkzaamheden als raadslid, bij de verkoop van zijn woning bedongen dat deze pas na eind november zou worden (op)geleverd.

2. Belanghebbende is in de periode van augustus 1998 tot en met november 1998 dagelijks op en neer gereden tussen [Q] en [Z]. De enkele reisafstand tussen beide plaatsen beloopt circa 110 kilometer.

3. In verband met zijn activiteiten als raadslid en de overdracht van het voorzitterschap van de eenmansfractie is belanghebbende in genoemde periode gemiddeld 1 keer per week - na het avondeten - naar het gemeentehuis in [Q] gereisd in verband met de overdracht van de portefeuille aan zijn opvolger. De besprekingen op het gemeentehuis tussen belanghebbende en zijn opvolger vonden plaats al naar gelang dat beide het beste uitkwam. De enkele reisafstand tussen de woning van belanghebbende in [Q] en het gemeentehuis bedraagt circa 2 kilometer.

4. Tussen partijen is niet in geschil dat [Z] de meest bereisde arbeidsplaats is en dat belanghebbende in genoemde periode tenminste 40 dagen heeft gereisd tussen [Q] en [Z].

5. In zijn aangifte inkomstenbelasting 1998 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 8.190 opgevoerd als kosten van reizen tussen [Q] en [Z]. Hij verdedigt aftrek op grond van de werkelijk gemaakte kosten omdat die reiskosten naar zijn mening worden opgeroepen door de behoorlijke overdracht van zijn voorzitterschap van de eenmansfractie in de gemeenteraad van [Q].

6. Het Hof verstaat dit standpunt van belanghebbende aldus dat hij meent dat nu hij om puur zakelijke redenen langer in [Q] is blijven wonen en hij alleen om die reden geen gebruik heeft gemaakt van de hem in zijn nieuwe woonplaats [Z] ter beschikking staande dienstwoning, het reiskostenforfait geen toepassing vindt.

7. Op grond van de hiervóór onder 1 tot en met 5 vermelde feiten en omstandigheden is het Hof met de Inspecteur van mening dat belanghebbende de reiskosten heeft gemaakt in verband met de feitelijke vervulling van zijn nieuwe dienstbetrekking in [Z]. Blijkens de Memorie van Toelichting Wet van 13 december 1996, Stb. 655, Kamerstukken II vergaderjaar 1996/97, 25051, nr. 3, blz. 24 is de toepassing van het reiskostenforfait, indien op meer dan 40 dagen gereisd wordt, dwingend voorgeschreven. Daarbij wordt uitgegaan van de feitelijke woon- of verblijfplaats en de feitelijke arbeidsplaats. De Inspecteur heeft dan ook naar het oordeel van het Hof ter zake van het woon-werkverkeer [Q-Z] in genoemde periode terecht het reiskostenforfait toegepast. De motieven waarom een belastingplichtige vanuit een bepaalde plaats naar zijn arbeidsplaats reist worden daarbij buiten beschouwing gelaten. Of die motieven van persoonlijke of zakelijke aard zijn doet derhalve niet ter zake.

8. Uit het hiervóór onder 3 vermelde met betrekking tot de tijden/avonden waarop de besprekingen van belanghebbende en zijn opvolger op het gemeentehuis plaatsvonden, leidt het Hof af dat belanghebbende na zijn werkdag in [Z] eerst naar huis is gegaan alvorens zich per auto naar het gemeentehuis te begeven. Aldus is sprake van een situatie waarin de verschillende arbeidsplaatsen rechtstreeks vanuit de woning in [Q] worden bereisd, waarop het bepaalde van artikel 8, zesde lid, Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 1990 van toepassing is (H.R. 7 oktober 1998, nr. 33577, BNB 1999/33). Een en ander brengt mee dat het reiskostenforfait uitsluitend van toepassing is op de reiskosten tussen [Q] en [Z] als meest bereisde arbeidsplaats en dat de reiskosten tussen de woning en het gemeentehuis rechtstreeks aftrekbaar zijn op de voet van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) juncto artikel 36, tweede lid, onderdeel c. van de Wet.

9. Nu gesteld noch gebleken is dat laatstgenoemde reiskosten zijn begrepen in de door belanghebbende als gemeenteraadslid in 1998 ontvangen algemene vergoeding, komt belanghebbende voor de periode 1 augustus tot en met 30 november in aanmerking voor aftrek van de (extra) reiskosten in verband met de overdracht van zijn raadslidmaatschap, te weten 4 × 17 = 68 km à ƒ 0,60 = ƒ 40,80.

slotsom:

Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond.

proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten, begroot op € 10 (ƒ 22,04).

beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van € 36.613,26 (ƒ 80.685,--);

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60,--) te vergoeden;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 10 (ƒ 22,04) te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2002 door mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.J. Gankema) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.