Home

Gerechtshof Arnhem, 30-05-2002, AE4951, 00-02011

Gerechtshof Arnhem, 30-05-2002, AE4951, 00-02011

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 mei 2002
Datum publicatie
8 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4951
Zaaknummer
00-02011

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/02011

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X] B.V.

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : omzetbelasting

nummer : [01.F.01.8501]

mondelinge behandeling : op 16 mei 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : gemachtigde van belanghebbende, [alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak 1 oktober 1997 tot en met 31 december 1998 (hierna: de naheffingsaanslag), welke naheffingsaanslag, na het door belanghebbende daartegen ingediende bezwaar, door de Inspecteur is vernietigd bij uitspraak met dagtekening 20 oktober 2000.

2. Gedagtekend 7 november 2000 heeft belanghebbende bij de Inspecteur een verzoek ingediend voor vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten, welk verzoek door de Inspecteur op 7 december 2000 gemotiveerd is afgewezen.

3. In zijn 7 november 2000 gedagtekende beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende het Hof te oordelen "dat de inspecteur op lichtvaardige gronden een naheffingsaanslag heeft opgelegd en dat de inspecteur na vernietiging van die aanslag gehouden is om de kosten van ƒ 9.000,- te vergoeden".

4. Het Hof is van oordeel dat, indien het beroep geacht moet worden mede te zijn gericht tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag, belanghebbende in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu dat beroep dan is gericht tegen een naheffingsaanslag die heeft opgehouden te bestaan.

Alsdan biedt het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen mogelijkheid een vergoeding toe te kennen voor de door belanghebbende bedoelde kosten.

5. In zoverre - waartoe de formulering alle aanleiding geeft - het beroep moet worden begrepen als een beroep, ingediend in verband met een beslissing van de Inspecteur om een vergoeding van kosten door haar in de bezwaarfase gemaakt niet toe te kennen, geldt het volgende.

Het beroep, zo verstaan, moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de wet niet voorziet in een rechtsgang tegen een dergelijke beslissing.

slotsom:

Het beroep is niet ontvankelijk.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2002 door mr. N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Delnooz-Engels als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.