Home

Gerechtshof Arnhem, 21-05-2002, AE4963, 00-01514

Gerechtshof Arnhem, 21-05-2002, AE4963, 00-01514

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
21 mei 2002
Datum publicatie
8 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE4963
Zaaknummer
00-01514

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/01514

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

nummer : [01.H86]

mondelinge behandeling : op 2 mei 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen

gronden:

1. Belanghebbende heeft de functie van directeur van de besloten vennootschap '[A]', schouwburg en congrescentrum te Q] met ingang van 1 juli 1998 voor bepaalde tijd aanvaard. Belanghebbende reisde in 1998 gemiddeld drie keer per week van zijn woonplaats [R] naar [Q]. De enkele-reisafstand [R] - [Q] bedraagt meer dan 30 kilometer. Daar belanghebbende nimmer in het bezit is geweest van een rijbewijs was hij genoodzaakt met het openbaar vervoer te reizen.

2. Een rechtstreekse openbaarvervoersverbinding tussen belanghebbendes woon- en arbeidsplaats was in 1998 niet aanwezig. Belanghebbende reisde ten dele per bus en per trein over drie of vier verschillende routes naar [Q]. Het aanschaffen van een maand- of jaartrajectkaart was gezien de verschillende routes geen optie. Belanghebbende was aangewezen op het kopen van losse treinkaartjes en strippenkaarten. De NS heeft aan belanghebbende geen op een tijdvak van twaalf maanden betrekking hebbende openbaar-vervoerverklaring in de zin van artikel 36, zesde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) afgegeven. Belanghebbende heeft in het jaar 1998 van zijn werkgever een tegemoetkoming in de reiskosten ontvangen van ƒ 1.215.

3. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een bedrag van ƒ 3.908 minus de tegemoetkoming van ƒ 1.215 als reiskostenforfait in aftrek gebracht. Dit bedrag komt overeen met het hoge reiskostenforfait behorend bij een enkele-reisafstand van meer dan 70 doch niet meer dan 80 kilometer, afgelegd op drie dagen per week (artikel 8, tweede lid, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990, hierna: de Uitvoeringsregeling). De Inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

4. In artikel 8 van de Uitvoeringsregeling is als voorwaarde voor de toepassing van het hoge reiskostenforfait gesteld dat, voor de gevallen waarin de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer, het reizen plaatsvindt op basis van plaatsbewijzen die hebben geleid tot afgifte van een openbaar-vervoerverklaring als bedoeld in artikel 36, zesde lid, van de Wet.

5. Belanghebbende heeft, naar vast staat, voor zijn woon-werkverkeer gebruik gemaakt van het openbaar vervoer, maar beschikte niet over een openbaar-vervoerverklaring. Voor de toepassing van het hoge reiskostenforfait als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling is dan ook geen plaats.

6. Van een ongeoorloofde discriminatie in de kennelijk door belanghebbende bedoelde zin is geen sprake. De beperking van het hoge reiskostenforfait tot die gevallen waarin een openbaar-vervoerverklaring als bewijsmiddel kan worden overgelegd vindt haar objectieve en redelijke rechtvaardiging in de omstandigheid dat, naar uit de parlementaire behandeling blijkt, de wetgever van mening was dat slechts op die wijze de uitvoerbaarheid en de controleerbaarheid van de regeling kon worden gewaarborgd (Hoge Raad 2 maart 1994, nr. 29 555, BNB 1994/112).

7. Artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat voor de belastingplichtige die op drie dagen per week naar dezelfde arbeidsplaats pleegt te reizen de kosten van woon-werkverkeer bij een reisafstand van meer dan 20 kilometer worden gesteld op driekwart van ƒ 2.050. De genoten tegemoetkoming in de reiskosten van de werkgever dient op dit bedrag in mindering te worden gebracht. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de datum van indiensttreding van belanghebbende, te weten 1 juli 1998. Het reiskostenforfait is slechts van toepassing op de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 december 1998.

8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat belanghebbende geen bedrag als reiskostenforfait in aftrek kan brengen.

slotsom:

Het beroep is niet gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 mei 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.