Home

Gerechtshof Arnhem, 28-05-2002, AE5284, 00-00103

Gerechtshof Arnhem, 28-05-2002, AE5284, 00-00103

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 mei 2002
Datum publicatie
15 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE5284
Zaaknummer
00-00103

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Derde meervoudige belastingkamer

nummer 00/00103

U i t s p r a a k

op het beroep van Steenfabriek [X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P], op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1990.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belastbaar bedrag van (afgerond) ƒ 412.090. Het aanslagbiljet, met aanslagnummer [01.V06.0112], is gedagtekend 30 september 1994.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt bij brief van 5 oktober 1994, binnengekomen op 6 oktober 1994. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak van 13 december 1999 gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 20 januari 2000, binnengekomen op 21 januari 2000, in beroep gekomen bij het Hof. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 29 maart 2000. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2002 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. De pleitnota van de Inspecteur wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Exemplaren van beide pleitnota's zijn door partijen toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende vormde in het onderhavige jaar een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met, onder meer, [A BV].

2.3. [A] BV exploiteerde in het verleden veerdiensten over de [river a]. Zij beschikte daartoe over een tweetal veerponten, ["Pont 1" en "Pont 2"].

2.4. [Pont 2] onderhield de veerdienst tussen [Q en R]. Deze veerdienst is sedert het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw opgeheven. Sindsdien lag [Pont 2] stil en werd zij door [A] BV aangehouden als reserve voor [Pont 1].

2.5. Met [Pont 1] onderhield [A] BV een veerdienst tussen [S en T]. Na het openstellen van de brug over de [rivier a] bij [U] werd een rendabele exploitatie van die veerdienst onmogelijk. [A] BV heeft ook die veerdienst definitief gestaakt, en wel per 1 juli 1987.

2.6. [A] BV heeft in verband met de noodzakelijke beëindiging van de veerdienst van Rijkswaterstaat in 1988 een schadeloosstelling ontvangen van ƒ 2.815.200, waarin een bedrag voor vermogensschade is begrepen.

2.7. [A] BV beschikte over veerrechten en vergunningen voor het gebruik van delen van het aan de Staat toebehorende zomer- en winterbed van de rivier [a]. Op de aldus in gebruik zijnde grond en in het water zijn door [A] BV zogenoemde landingsinstallaties/aanlegplaatsen aangelegd. [A] BV had voor het aan de landingsinstallaties/ aanlegplaatsen te plegen onderhoud een bedrag gereserveerd. De op de balans voor dit onderhoud opgenomen voorziening bedroeg volgens de jaarstukken per ultimo 1990 (evenals ultimo 1989) ƒ 28.420,68.

2.8. [A] BV behaalde in 1990 met de verkoop van [Pont 2] aan een Duitse exploitant van veerdiensten een boekwinst van ƒ 175.632,48. Belanghebbende heeft voor deze boekwinst een vervangingsreserve gevormd. De omzet van [A] BV over het onderhavige jaar bedraagt volgens de jaarstukken ƒ 54.610,26 en bestaat geheel uit de huuropbrengst voor [Pont 1]. [Pont 1] is op 5 maart 1990 verhuurd aan vorenbedoelde Duitse exploitant voor een periode van twee jaar met een optie voor nog twee jaar. Na vier jaar is de verhuur van [Pont 1] beëindigd. [A] BV heeft [Pont 1] in 1991 verkocht aan belanghebbende, en haar onroerende zaken aan een derde. Belanghebbende heeft in 1991 de aandelen in [A] BV verkocht.

2.9. De Inspecteur heeft het belastbare bedrag van belanghebbende vastgesteld op ƒ 412.095 (bij het berekenen van de aanslag afgerond op ƒ 412.090), berekend als volgt:

Volgens aangifte ƒ 208.043

Bij:

a. voorziening onderhoud aanlegplaatsen ƒ 28.420

b. vervangingsreserve [Pont 2] ƒ 175.632

ƒ 204.052

ƒ 412.095

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de in 2.9. genoemde correcties terecht heeft aangebracht

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de correcties ten onrechte zijn aangebracht. Zij stelt dat zij voornemens was tot vervanging van [Pont 2] over te gaan. Er is intensief gezocht naar nieuwe exploitatiemogelijkheden. Uit gevoerde correspondentie blijkt dat zij de intentie had de bedrijfsactiviteiten voort te zetten. Ook de reservering voor het onderhoud van de aanlegplaatsen voor de veerponten is derhalve gerechtvaardigd.

3.3. De Inspecteur is van mening dat een vervangingsvoornemen, mede gezien de 72-jarige leeftijd van de directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, niet aannemelijk is. Voorts is het niet waarschijnlijk dat het voornemen bestond een veerpont te kopen met dezelfde economische functie als die [Pont 2] in 1990 in het vermogen van belanghebbende innam: die van reserve-veer. De correspondentie over nieuwe exploitatiemogelijkheden kan ook betrekking hebben op [Pont 1]. Omdat belanghebbende ([A] BV) al sinds 1987 geen aanlegplaatsen meer in gebruik heeft bestaat er geen redelijke mate van zekerheid meer dat aan de aanlegplaatsen nog onderhoud wordt gepleegd. Op grond van de foutenleer moet de kostenegalisatiereserve in 1990 alsnog tot de winst worden gerekend.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd:

3.4.1. Namens belanghebbende

De vervangende boot zou niet een reserveboot worden maar zou daadwerkelijk op een veerdienst worden ingezet. Het voornemen daartoe blijkt uit de ingezonden stukken. [Pont 1] was daarvoor niet beschikbaar. Er zijn daarbij verschillende opties bekeken, ook verhuur. Een exploitatie op dezelfde plaats als voorheen lag niet in de bedoeling. De voorziening voor onderhoud van aanlegplaatsen is inderdaad geen sterk punt.

3.4.2. Namens de Inspecteur

De directeur treedt namens de rechtspersoon op; er is niemand anders in dienst. Daarom heeft hij op de leeftijd van de directeur gewezen.

Er is gezocht naar exploitatiemogelijkheden voor de aanwezige pont. Een verhuur van twee jaar is als kort te beschouwen. Voor de beslissing of er een veerdienst komt heeft een gemeente veel tijd nodig.

Zijn subsidiaire stelling dat belanghebbende in 1990 de exploitatie van het veerpontbedrijf definitief heeft gestaakt door verkoop en verhuur van de veerponten heeft slechts betrekking op zijn standpunt dat de kostenegalisatiereserve in 1990 tot de winst moet worden gerekend: als de (vaar)activiteiten aan de steiger gestaakt zijn bestaat er geen noodzaak meer tot onderhoud.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag, conform de aangifte, van ƒ 208.043. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

a. met betrekking tot de reserve onderhoud aanlegplaatsen

4.1. Vaststaat dat [A] BV sedert 1 juli 1987 zelf geen veerdienst meer exploiteert en dat de landingsinstallaties/aanlegplaatsen sindsdien niet meer door [A] BV worden gebruikt. De openstelling van de brug bij [U] was er de oorzaak van dat belanghebbende de exploitatie van de veerdienst ter plaatse heeft gestaakt. Rijkswaterstaat heeft haar daarvoor, ook voor geleden vermogensschade, schadeloos gesteld. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de desbetreffende bedrijfsmiddelen, die blijkens een toelichting op de balans van [A] BV geheel zijn afgeschreven en met een waarde van nihil in haar vermogen zijn begrepen, nog als zodanig in de toekomst zullen worden gebruikt. Integendeel, zij heeft beaamd dat op die plaatsen door haar geen veerdiensten meer zullen worden geëxploiteerd.

4.2. Belanghebbende heeft niet gesteld dat zij door de Staat zal worden gehouden de landingsinstallaties/aanlegplaatsen te onderhouden. Ook anderszins heeft belanghebbende gesteld noch aannemelijk gemaakt dat zij in de jaren na 1990 nog voor uitgaven ten behoeve van de landingsinstallaties/aanlegplaatsen zal komen te staan.

4.3. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende niet aannemelijk dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij nog kosten zal maken voor het onderhoud van de landingsinstallaties/aanlegplaatsen. Goedkoopmansgebruik staat dan niet toe een bedrag gereserveerd te houden voor te maken onderhoudskosten. Tussen partijen is niet in geschil dat de voorziening in dat geval in het onderhavige jaar aan de winst van belanghebbende moet worden toegevoegd. Op dit punt is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.

b. met betrekking tot de vervangingsreserve

4.4. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 -voor zover hier van belang - kan het gedeelte van de opbrengst bij vervreemding van een bedrijfsmiddel dat de boekwaarde daarvan overtreft bij het bepalen van de winst, indien en zolang het voornemen tot vervanging van dat bedrijfsmiddel bestaat, gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten van vervanging. Nu de Inspecteur gemotiveerd heeft betwist dat bij belanghebbende op de balansdatum het voornemen aanwezig was [Pont 2] te vervangen door een bedrijfsmiddel dat in haar vermogen eenzelfde plaats zou innemen, rust op haar de last het tegendeel aannemelijk te maken.

4.5. Voor het antwoord op de vraag of een besloten vennootschap een voornemen tot vervanging van een bedrijfsmiddel heeft is het geheel van relevante feiten en omstandigheden van belang. Subjectieve inzichten van natuurlijke personen die de vennootschap besturen kunnen daarbij niet worden veronachtzaamd. De wil van een besloten vennootschap, zoals een vervangingsvoornemen, is immers afhankelijk van de wil van natuurlijke personen. Ook de persoonlijke omstandigheden van een directeur/enig aandeelhouder/enig werknemer kunnen een rol spelen, maar zij zijn niet van doorslaggevende betekenis.

4.6. Namens belanghebbende is naar voren gebracht dat de exploitatie van een veerdienst een van de drijfveren was in het leven van haar directeur/aandeelhouder. Hij was tot 1995 lid van het bestuur van de [veervereniging], een overkoepelende vereniging van veerexploitanten. Ter onderbouwing van haar stelling dat [A] BV op de balansdatum het voornemen had tot vervanging van [Pont 2] heeft zij correspondentie overgelegd waaruit dit voornemen zou blijken.

4.7. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende met al hetgeen zij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk dat bij haar op de balansdatum het voornemen bestond [Pont 2] te vervangen door een andere veerpont die in haar vermogen eenzelfde positie in economische zin zou innemen als [Pont 2]. De door belanghebbende overgelegde correspondentie bestaat uit brieven van haar directeur, taxatierapporten van veerboten, handgeschreven berekeningen van de directeur met betrekking tot exploitatiemogelijkheden voor veerboten (al dan niet uitgaande van verhuur van de veerboot), brieven over gezamenlijke exploitatiemogelijk-heden met andere veer-exploitanten, enzovoorts. Uit die correspondentie blijkt dat diverse opties zijn onderzocht voor de exploitatie van een veerboot. Daarin worden ook mogelijkheden geopperd met betrekking tot het gebruik van [Pont 1] zodra deze na de verhuurperiode weer vrij ter beschikking zou komen. Naar het oordeel van het Hof bevatten die stukken echter niet voldoende informatie op grond waarvan aannemelijk is dat bij [A] BV voldoende concreet een voornemen bestond over te gaan tot daadwerkelijke aanschaf van een veerboot ter vervanging van [Pont 2].

4.8. Nu belanghebbende haar voornemen op de balansdatum tot vervanging van [Pont 2] niet aannemelijk maakt is ook op dit punt het gelijk aan de Inspecteur. Dit betekent dat de uitspraak op het bezwaarschrift moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan te Arnhem op 28 mei 2002 door mr. J.B.H. Röben, vice-president, als voorzitter, mw. mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, raads-heren, in tegen-woor-dig-heid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 juni 2002

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.