Home

Gerechtshof Arnhem, 07-06-2002, AE5308, 01-00992

Gerechtshof Arnhem, 07-06-2002, AE5308, 01-00992

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 juni 2002
Datum publicatie
15 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE5308
Zaaknummer
01-00992

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/00992

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

nummer : [01.H86]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende, geboren op 8 oktober 1930, is gehuwd en heeft een geestelijk gehandicapte zoon, geboren op 13 september 1968. Deze zoon is woonachtig in het sociaal therapeutisch instituut voor volwassenen '[A]' te [Q].

2. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende onder meer een tweetal giften gedaan aan Stichting Buurtbus [Z] (ƒ 25,-) en aan de "Stichting [A]", hierna: de stichting (ƒ 600,-), welke bedragen hij in zijn aangifte ingevolge artikel 47 Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) op zijn inkomen in mindering heeft gebracht.

3. Ingevolge artikel 47, lid 4, van de Wet worden als giften aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan.

4. In artikel 2, lid 1, van de laatstelijk op 31 oktober 1994 gewijzigde statuten blijkt dat het doel van de stichting de volgende is:

"De ondersteuning van het werk van het sociaal-therapeutisch instituut voor volwassenen "[A]" te [Q],

en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords."

5. De Inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en sucessie te [R] heeft in zijn brief van 15 februari 1995 verklaard dat de "Stichting [A]" gevestigd te [Q] is te rangschikken onder de rechtspersonen, bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956.

6. Uit het navolgende overzicht in de brief van 27 februari 2001 van de stichting blijkt dat deze stichting vanaf 1997 uitgaven heeft gedaan voor de navolgende zaken ten behoeve van de bewoners van [A]:

a. Bijdrage aan de bouw van een groentenschuur;

b. Een (gebruikte) trekker ten behoeve van de tuinderij;

c. Een audio-set voor de gezelligheidbijeenkomsten die op vrijdagavond in het dorpshuis worden georganiseerd;

d. Een camera met monitor ten behoeve van de instructie voor specifieke begeleiding van individuele bewoners;

e. Een keramische oven voor de pottenbakkerij;

f. Een draaibank voor de dagbesteding;

g. Bijdrage aan het kunstwerk voor het dorpshuis;

h. Voor het gymnastiekclubje 6 turnmatten en een parachute;

i. Diverse uitgaven voor de boerderij.

Uit dit overzicht komt naar voren dat de stichting bij het ondersteunen van projecten handelt in overeenstemming met haar statutaire doel.

7. De omstandigheden dat de zoon van belanghebbende bewoner is van het instituut en mogelijkerwijs indirect profiteert van de bijdragen aan de stichting staan aan de aftrek niet in de weg.

8. De Inspecteur maakt zijn stelling dat de gift van belanghebbende aan de stichting voortvloeit uit een op belanghebbende drukkende morele verplichting op geen enkele wijze aannemelijk.

9. Belanghebbende heeft gesteld dat de werkzaamheden van de Stichting Buurtbus [Z], gericht op het vervoer van ouderen en gehandicapten, beogen van algemeen maatschappelijk nut te zijn en dat hij en zijn echtgenote geen enkel gebruik maken van de buurtbus.

10. Het Hof deelt de opvatting van belanghebbende inzake het algemeen nut beogende karakter van een dergelijke instelling. De Inspecteur maakt niet aannemelijk dat tegen deze stichting anders zou moeten worden aangekeken. Voor het zijn van een algemeen nut beogende instelling is het niet vereist dat ter zake een verklaring door de Inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en successie is afgegeven. Het Hof concludeert dan ook tot aftrekbaarheid van deze gift.

slotsom:

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 1 × € 322 x 0,5 (gewicht van de zaak) = € 161,-.

Voor een verdere veroordeling van de Inspecteur in de kosten aan de zijde van belanghebbende vindt het Hof geen aanleiding.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van (ƒ 109.655,-) € 49.759,27;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 161 te vergoeden door de Staat der Nederlanden;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 27,23 (f 60,-) te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002 door mr. J.B.H. Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Nuboer als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 juni 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.