Home

Gerechtshof Arnhem, 06-06-2002, AE5310, 02-00805

Gerechtshof Arnhem, 06-06-2002, AE5310, 02-00805

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 juni 2002
Datum publicatie
15 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE5310
Zaaknummer
02-00805

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem.

nummer 02/00805

U i t s p r a a k

op het verzoek van [X] te [Z], (hierna: verzoeker) ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht tegen het besluit van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Grote Ondernemingen, neergelegd in zijn brief van 27 maart 2002.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van de Inspecteur van 27 maart 2002 betreffende de weigering van verzoeker om te voldoen aan het verzoek inlichtingen te verstrekken op de voet van artikel 47 en 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) naar aanleiding van het door hem ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.

2. Ontstaan en loop van het geding

2.1 De Inspecteur heeft verzoeker in een brief van 27 maart 2002 verzocht inlichtingen te verstrekken op de voet van artikel 47 en 53 AWR naar aanleiding van het door verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.

2.2 Bij brief van 28 maart 2002 heeft de gemachtigde zich namens verzoeker tot de voorzieningenrechter van het Gerechtshof te Arnhem gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Op 2 april 2002 is een nadere motivering op het verzoek aan de voorzieningenrechter verzonden.

2.3 De Inspecteur heeft bij brief van 18 april 2002 zijn reactie gegeven inzake het verzoek om een voorlopige voorziening.

2.4 Het verzoek is op 21 mei 2002 ter zitting behandeld. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

3. Karakter voorlopige voorziening

3.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient, indien tegen een besluit bezwaar op beroep is ingesteld, te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

3.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.

4. Feiten en omstandigheden

4.1 Met dagtekening 15 december 2001 is aan verzoeker een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 449.931.221. Voorafgaand aan het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur belanghebbende een brief, gedagtekend 26 november 2001, toegezonden, waarin het volgende staat vermeld:

' In verband met het dreigende verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 11, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heb ik in de aanslag inkomstenbelasting 1997 ten name van [verzoeker] vastgesteld.

Bij het vaststellen van de aanslag is voorshands het standpunt ingenomen dat A BV] ten tijde van de liquidatie nog in Nederland gevestigd is. De liquidatie-uitkering ten bedrage van ƒ 449.533.744 (of EUR 203.989.519) is om die reden in het binnenlands inkomen begrepen. Ingevolge artikel 10 van de overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing (verder: verdrag), wordt deze liquidatie-uitkering ten hoogste belast met een tarief van 15%.

Tevens is bij het vaststellen van de aanslag rekening gehouden met een gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 (LB). In het jaar 1997 zijn door [verzoeker] werkzaamheden verricht voor onder meer [B] NV. [verzoeker] beschikt over een (middellijk) AB in deze vennootschappen. Aan [verzoeker] is geen arbeidsbeloning toegekend. Ingevolge artikel 12a LB dient [verzoeker] tenminste een gebruikelijk loon te genieten. Hiervan is geen sprake. Uitgaande van de over 1998 genoten beloning ten bedrage van ƒ 571.520 (of EUR 259.344) kan het gebruikelijk loon over 1997 worden bepaald op 70% van dit in 1998 verdiende salaris. Afgerond is de beloning vastgesteld op ƒ 400.000 (of EUR 181.512)

De aanslag wordt aldus vastgesteld naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 449.931.221 (of EUR 204.169.887)

4.2 Tegen de in punt 4.1 genoemde aanslag komt verzoeker bij brief van 22 januari 2002 in bezwaar.

4.3 Bij brief van 2 januari 2002 heeft de Inspecteur een verzoek tot het ter inzage verstrekken van de volledige administratie van A BV] (hierna: de vennootschap) gedaan.

4.4 In vervolg op het in punt 4.3 genoemde verzoek volgt een briefwisseling tussen belanghebbende en de Inspecteur betreffende de verplichting aan dit verzoek te voldoen.

4.5 In zijn brief van 27 maart 2002 stelt de Inspecteur verzoeker voor de laatste maal in de gelegenheid om binnen één week na dagtekening de administratie van de vennootschap ter inzake te overleggen. In deze brief staat verder, onder andere, nog het navolgende vermeld:

'(…) Deze vordering vindt plaats op grond van respectievelijk artikel 47 en artikel 53 AWR. Voor de goede orde wijs ik u daarbij op respectievelijk artikel 25, lid 6 AWR en artikel 54 AWR. Op grond van artikel 25, lid 6 AWR geldt in dat geval een verzwaarde bewijslast.

Indien u niet (tijdig en volledig) tegemoet komt aan de vordering om de administratie te overleggen, dan zal ik kort na het verstrijken van de termijn uitspraak doen op bezwaar. Hierbij ga ik uit van omkering van de bewijslast, aangezien ook voor het overige niet aannemelijk is gemaakt dat Nederlandse heffing beperkt wordt door het belastingverdrag met België, zal het bezwaar worden afgewezen. Voordat ik uitspraak zal doen, zal ik u nog in de gelegenheid stellen om gehoord te worden. Voorafgaand aan de hoorzitting heeft u de mogelijkheid om het dossier in te zien.'

5. Standpunten van partijen

5.1 Verzoeker kan zich met het besluit van de Inspecteur, neergelegd in zijn brief van 27 maart 2002, niet verenigen en verzoekt primair om vernietiging van de vordering van de Inspecteur tot het ter inzake verstrekken van de administratie van de vennootschap over de jaren 1996 en 1997 en om het opleggen van een verbod aan de Inspecteur tot het gebruiken van de bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit artikel 47 en volgende van de AWR ten aanzien van de genoemde administratie. Subsidiair houdt het verzoek, samengevat, in schorsing van genoemde de vordering van de Inspecteur totdat deze een aantal, in het verzoekschrift nader aangeduide, toezeggingen heeft gedaan en inzage in het dossier over het jaar 1997 heeft vertrekt. Meer subsidiair verzoekt belanghebbende de voorzieningenrechter een redelijke termijn te stellen waarbinnen belanghebbende aan de vordering van de Inspecteur kan voldoen, zonder dat daarbij de sanctie van omkering van de bewijslast zal gelden.

5.2 Voor de standpunten van partijen verwijst de voorzieningenrechter overigens naar de ingediende stukken.

6. Beoordeling van het geschil

6.1 Het verzoek om een voorlopige voorziening is volledig gebaseerd op de vordering van de Inspecteur tot het ter inzage verstrekken van de administratie van de vennootschap. Het verzoek heeft geen betrekking op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 die aan verzoeker is opgelegd, waartegen door verzoeker een bezwaarschrift is ingediend.

6.2 Tegen de hiervoor onder 6.1 aangehaalde vordering van de Inspecteur staan geen rechtsmiddelen open, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, Awb, dat tegen het betreffende besluit bezwaar of beroep is aangetekend. Voor een ruimere opvatting, zoals door belanghebbende wordt voorgestaan, is in het recht geen steun te vinden. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vereiste connexiteit ontbreekt.

6.3 Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook niet is gebleken van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Awb.

6.4 Gelet op het vorenoverwogene, kan de voorzieningenrechter belanghebbendes verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet inwilligen.

Proceskosten:

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

De voorzieningenrechter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2002 te Arnhem door Mr. Lamens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van Mr. Gankema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzieningenrechter,

(J.J. Gankema) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 juni 2002