Home

Gerechtshof Arnhem, 05-06-2002, AE5556, 01-02020

Gerechtshof Arnhem, 05-06-2002, AE5556, 01-02020

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
5 juni 2002
Datum publicatie
22 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE5556
Zaaknummer
01-02020

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

.

Gerechtshof Arnhem

tweede enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/02020

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 januari 2004

nummer : [01]

mondelinge behandeling : op 22 mei 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Ambtenaar, vergezeld door taxateur A]

gronden:

1. Belanghebbende is mede-eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat 1 te Z]. Hij heeft deze tot woning dienende onroerende zaak gekocht op 15 juni 2000 voor een bedrag van ƒ 810.000 (inclusief ƒ 5.000 aan roerende zaken).

2. Voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is aan belanghebbende in zijn hoedanigheid van genothebbende krachtens eigendom en gebruik van die onroerende zaak een beschikking ingevolge de Wet WOZ gegeven naar een waarde van ƒ 738.175 per waardepeildatum 1 januari 1999. Bij de bestreden uitspraak heeft de Ambtenaar de waarde nader vastgesteld op ƒ 719.030.

3. Ter staving van deze door hem verdedigde waarde heeft de Ambtenaar bij het verweerschrift een op 3 oktober 2001 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [A], taxateur, in welk rapport wordt geconcludeerd tot een waarde van belanghebbendes onroerende zaak per 1 januari 1999 van eveneens ƒ 719.030.

4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onderhavige onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Ingevolge artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald naar de staat die de zaak heeft op de waardepeildatum, welke twee jaren voor het begin van het tijdvak ligt.

5. Dit voorgaande leidt (onder meer) uitzondering indien een onroerende zaak in de twee jaren voorafgaande aan het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld wijzigt als gevolg van, kort gezegd, verbetering (artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ). Alsdan wordt ingevolge artikel 19, eerste lid, slotzinsnede, van de Wet WOZ, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van dat tijdvak.

6. Ter zitting is duidelijk geworden dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de algemene waardestijging van de woning tussen de waardepeildatum 1 januari 1999 en de aankoopdatum van 15 juni 2000 ongeveer 25% bedraagt, zodat de waarde van onderhavige onroerende zaak per waardepeildatum en naar de staat van die zaak op dat moment op ƒ 644.000 kan worden vastgesteld.

7. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of en tot welk bedrag een waardetoename als gevolg van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de periode tussen waardepeildatum en begin van het tijdvak op de voet van artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en slotzinsnede van de Wet WOZ mag worden meegenomen bij de waardebepaling van onderhavige onroerende zaak.

8. Ter zitting betoogt de taxateur dat bij de waardebepaling van belanghebbendes woning rekening is gehouden met een waardeverhoging die voortvloeit uit werkzaamheden welke na waardepeildatum voor een bedrag van ƒ 100.000 zijn uitgevoerd.

9. Belanghebbende stelt primair dat artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ, niet van toepassing is, omdat de werkzaamheden die in de van belang zijnde periode zijn uitgevoerd, geen verbetering betreffen.

10. Subsidiair stelt belanghebbende dat de werkzaamheden in de periode tussen 15 juni 2000 en 1 januari 2001 hebben bestaan uit de vervanging van de CV-ketel, het opknappen van de badkamer en het zelf uitgevoerde binnenschilderwerk, hetgeen tot een uitgavenpost van slechts ƒ 25.710 heeft geleid. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze stelling van belanghebbende te twijfelen.

11. De conclusie van belanghebbende dat de uit een dergelijke uitgavenpost voortvloeiende waardetoename van de woning niet meer dan 75% bedraagt, behoeft geen behandeling nu het Hof gelijk belanghebbende van oordeel is dat de genoemde werkzaamheden, mede gelet op het ermee gemoeide bedrag, zijn aan te merken als onderhoud en niet als verbetering in de zin van genoemd artikel 19.

12. Naar het oordeel van het Hof heeft de Ambtenaar, op wie in dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende, niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich in de periode tussen de waardepeildatum en het begin van het tijdvak wijzigingen als gevolg van verbeteringen in de zin van artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ hebben voorgedaan, zodat hij ten onrechte de waarde van de woning heeft bepaald naar de staat ervan per 1 januari 2001.

13. Nu tussen partijen vaststaat dat de waarde van de onderhavige onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 1999 moet worden bepaald op ƒ 644.000, zal het Hof de waarde nader vaststellen op dit bedrag.

slotsom:

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de reis- en verblijfkosten vast op € 12.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 292.234 (oftewel ƒ 644.000);

- gelast de Ambtenaar het griffierecht van € 27,23 (oftewel ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 12, te vergoeden door de gemeente Doetinchem.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2002 door mr. P.M. van Schie, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Linssen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(I. Linssen) (P.M. van Schie)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 juni 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.