Home

Gerechtshof Arnhem, 14-06-2002, AE5559, 01/01362

Gerechtshof Arnhem, 14-06-2002, AE5559, 01/01362

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 juni 2002
Datum publicatie
22 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE5559
Zaaknummer
01/01362

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/01362

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999

nummer : [01.H96]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende is als verkoper in loondienst bij [A] CV (hierna: de werkgever).

2. Op 26 augustus 1998 heeft de werkgever aan belanghebbende een brief toegezonden met als onderwerp de lease-auto die aan belanghebbende ter beschikking is gesteld. Hierin staat, voor zover hier van belang, het navolgende vermeld:

' U heeft gekozen voor de onderstaande auto en het volgende is met u overeengekomen;

(…)

Uw maandelijkse bijdrage aan de werkgever zal zijn Hfl. 500,=

Na 12 maanden wordt de bijdrage Hfl. 325,='

(…)

Deze brief heeft belanghebbende voor accoord ondertekend.

3. De brief van de werkgever met dagtekening 10 december 1999 vermeldt over de lease-auto het volgende:

' Hierbij bevestigen wij u dat u per 15 februari 1999 gebruik bent gaan maken van een bedrijfswagen.

De maandelijkse inhouding bedraagt dit jaar vanaf 15 februari ƒ 500,- per maand (voor februari 1999 ƒ 250,-).

U dient dit jaar eveneens 5 zondagen te werken zonder de daarvoor gebruikelijke vergoeding te ontvangen van ƒ 200,- netto.'

4. Over de ter beschikking gestelde personenauto is door de werkgever van belanghebbende op 16 maart 2001 een schriftelijke verklaring opgesteld, waarin staat vermeld:

' Hierbij verklaart de werkgever], gevestigd te [Q], dat [belanghebbende] een bedrijfsauto ter beschikking is gesteld. Ter compensatie heeft de medewerker in het jaar 1999 5 zondagen gewerkt zonder de hiervoor gebruikelijke vergoeding van fl. 200,= netto per gewerkte zondag te hebben ontvangen.'

5. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.157 waarbij hij het privé-voordeel van de door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto als volgt berekent:

- 20% x ƒ 36.120 x 10,5 maanden ƒ 6.321

- aan de werkgever vergoed:

· maandelijkse inhoudingen ƒ 5.250

· 5 zondagen gewerkt zonder vergoeding ƒ 1.700

ƒ 6.590 -/-

ƒ 629 -/-

6. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met voormeld bedrag van ƒ 1.700. De Inspecteur heeft tevens een bedrag van ƒ 385 aan reiskosten woning-werk en ƒ 31 aan rente-inkomsten niet in aftrek toegelaten. Het belastbare inkomen van belanghebbende is vastgesteld op ƒ 54.273.

7. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht de tegenwaarde van de zondagen waarop hij heeft gewerkt zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen als eigen bijdrage in mindering heeft gebracht op het bedrag van het zogenaamde autokostenforfait. De hoogte van het eventueel in aanmerking te nemen bedrag is tussen partijen niet (meer) in geschil en is nader bepaald op ƒ 1.200. Tevens beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel.

8. Op grond van artikel 42, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, mag, voor zover hier van belang, op het bedrag dat als inkomsten uit arbeid wordt aangemerkt wegens de in verband met het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto, in mindering worden gebracht de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is.

9. De vraag of de waarde die kan worden toegekend aan de zondagen waarop belanghebbende heeft gewerkt zonder daarvoor salaris te ontvangen, welke waarde partijen nader hebben vastgesteld op ƒ 1.200, aangemerkt kan worden als een vergoeding in de zin van voormeld artikel beantwoordt het Hof ontkennend. Nu dit bedrag, zoals afgesproken, niet door de werkgever aan belanghebbende is uitbetaald, is het evenmin begrepen in het belastbaar bruto jaarsalaris van 1999. Genoemd bedrag kan dan ook niet worden aangemerkt als 'vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik (…)

verschuldigd is' in de zin van voormeld artikel. Een ander oordeel leidt er immers toe dat voormeld bedrag van ƒ 1.200 tweemaal in aanmerking zou worden genomen bij het bepalen van het bedrag dat belanghebbende aan inkomsten uit arbeid heeft genoten.

10. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen nu hij zijn beroep hierop niet nader heeft onderbouwd.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002 door mr. drs. A.M.J.G. van Amsterdam, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.C.G.J. van Well) (A.M.J.G. van Amsterdam)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 juni 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.