Home

Gerechtshof Arnhem, 05-08-2002, AE7587, 01-00887

Gerechtshof Arnhem, 05-08-2002, AE7587, 01-00887

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
5 augustus 2002
Datum publicatie
16 september 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE7587
Zaaknummer
01-00887

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zevende enkelvoudige belastingkamer

nr. 01/00887

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag

belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1998

mondelinge behandeling : op 22 juli 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde] alsmede de inspecteur

gronden:

1. Voor de heffing van de loonbelasting is het verzoek gedaan de basisaftrek van belanghebbende bij haar echtgenoot in aanmerking te nemen. De loonbelasting is overeenkomstig dit verzoek geheven; belanghebbende is ingedeeld in tariefgroep 1, haar echtgenoot in tariefgroep 3.

2. Belanghebbende wenst thans - voor de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen - terug te komen op de voor de loonheffing gedane keuze, mede de basisaftrek van naar echtgenoot in aanmerking te nemen, en te worden ingedeeld in tariefgroep 3.

3. In zijn arrest van 28 januari 1998, nr. 32 695, BNB 1998/74 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 55 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 blijkt dat naar de bedoeling van de wetgever een correctie op de bij de loonbelasting uitgebrachte keuze alleen plaatsvindt indien de overdracht, achteraf bezien, ten onrechte heeft plaatsgevonden doordat de minstverdienende partner een inkomen heeft genoten van ten minste het bedrag van de basisaftrek.

4. Aangezien het inkomen van belanghebbende over het onderhavige jaar 1998 lager was dan het bedrag van de basisaftrek doet zich in dezen geen situatie voor waarbij belanghebbende op de voor de loonheffing gemaakte keuze kan terugkomen.

5. Ook indien zou moeten worden geoordeeld dat het belanghebbende in beginsel wel vrij staat op haar keuze terug te komen, kan haar dit niet baten. Uit de heden door het hof onder nummer 01/00886 gedane uitspraak inzake de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998 van haar echtgenoot volgt immers dat het inkomen van die echtgenoot meer bedraagt dan het bedrag van de basisaftrek zodat overdracht van die aftrek aan belanghebbende zonder meer niet mogelijk is.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Nu belanghebbendes beroep ongegrond is dient haar verzoek tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard (artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het gerechtshof:

- verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur;

- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schadevergoeding.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2002 te Arnhem door

mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 5 augustus 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.