Home

Gerechtshof Arnhem, 01-08-2002, AE8324, 01-01626

Gerechtshof Arnhem, 01-08-2002, AE8324, 01-01626

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 augustus 2002
Datum publicatie
3 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE8324
Zaaknummer
01-01626

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nr. 01/01626

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1998

mondelinge behandeling : op 18 juli 2002 te Arnhem door mr Röben, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Egberts, als griffier

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende is geboren in 1951 en ongehuwd. Hij is werkzaam in loondienst in een marketing- en een verkoopfunctie. Zijn loon bedraagt f 177.741 bruto. Daarnaast geniet hij in verband met het overlijden van zijn partner een AWW-uitkering.

2. Belanghebbende is geabonneerd op het Financieel Dagblad en de Volkskrant. De kosten van het Financieel Dagblad en van één van zijn creditcards wenst hij als aftrekbare kosten aangemerkt te zien.

3. Het Financieel Dagblad pleegt, evenals de financiële pagina van andere dagbladen, te worden gelezen door personen die zich op de hoogte wensen te houden van feiten en ontwikkelingen in de financieel economische sector. Deze omstandigheid bestempelt dit dagblad evenwel nog niet tot vakliteratuur in de zin van artikel 35, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

4. Kosten van creditcards dienen in het algemeen het persoonlijk gemak van de belastingplichtige en liggen daarom in de sfeer van de inkomensbesteding. Dat is niet anders in het geval één van de door de belastingplichtige aangehouden creditcards nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor zakelijke doeleinden.

5. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de kosten die hij maakt voor abonnementen op dagbladen en voor creditcards meer bedragen dan hetgeen personen die soortgelijke inkomsten niet genieten doch voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren.

6. Belanghebbende heeft een aantal verlofdagen opgenomen voor een, naar hij stelt, zakelijke reis met een zeer vertrouwelijk karakter ten behoeve van zijn werkgever. Voor de aanwending van deze verlofdagen heeft de werkgever hem geen vergoeding uitbetaald. Belanghebbende kent aan de verlofdagen een waarde toe, naar het Hof begrijpt, gelijk aan zijn bruto-verdiensten per werkdag, en wil de aldus door hem aan die verlofdagen toegekende waarde als aftrekbare kosten aangemerkt zien.

7. Verlofdagen staan binnen het geheel van de uit de dienstbetrekking voortvloeiende rechten en verplichtingen geheel ter vrije beschikking van de werknemer. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. Om hem moverende redenen heeft belanghebbende ermee ingestemd niettemin een aantal van de hem toekomende verlofdagen ten behoeve van zijn werkgever te besteden zonder dat daartegenover een beloning staat. Deze omstandigheid brengt niet mee dat ter zake hiervan sprake is van op belanghebbende drukkende aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

slotsom

Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2002 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvou-dige belastingkamer, in tegenwoor-digheid van mr Egberts, als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 augustus 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane mondelinge uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.