Home

Gerechtshof Arnhem, 29-08-2002, AE8380, 01/01651

Gerechtshof Arnhem, 29-08-2002, AE8380, 01/01651

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 augustus 2002
Datum publicatie
7 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE8380
Zaaknummer
01/01651

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zevende enkelvoudige belastingkamer

nr. 01/01651

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Z]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag

heffing : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1999

mondelinge behandeling : op 15 augustus 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende en [haar gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar 1999 van vier inhoudingsplichtigen inkomsten ontvangen ter zake waarvan loonheffing is ingehouden. Te weten:

inhoudingsplichtige: loon: loonheffing:

[A] f. 4.499 f. 1.587

[B] f. 6.703 f. 2.370

[C] B.V. f. 8.249 f. 2.530

Sociale Verzekeringsbank (SVB) f. 24.864 f. 5.344

2. In haar aangifte is geen melding gemaakt van het inkomen van de SVB en van het daarover ingehouden bedrag aan loonheffing. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur die posten wel mede in aanmerking genomen.

3. Belanghebbendes aangifte is door een medewerker van de belastingdienst ingevuld in het kader van de "hulp bij aangifte" (huba).

4. In antwoord op een lid van de Tweede kamer der Staten-Generaal heeft de staatssecretaris het volgende medegedeeld: "Aan de belastingplichtige die gebruik maakt van de hulp-bij-aangifte wordt in het algemeen medegedeeld dat de aangifte nog het reguliere selectie- en beoordelingstraject zal volgen. Mocht deze mededeling achterwege zijn gebleven, dan mag de belastingplichtige er op vertrouwen dat de aangifte wordt gevolgd, tenzij later blijkt dat de belastingplichtige bewust gegevens achterwege heeft gehouden". (Persbericht Ministerie van Financiën 27 mei 1997, nr. 97/095, V-N 1997/2151).

5. Belanghebbende stelt - zakelijk weergegeven - dat zij de vier door de onder 1. gemelde inhoudingsplichtingen verstrekte loonopgaven alle aan de onder 3. bedoelde medewerker heeft overhandigd en dat haar nimmer een mededeling als bedoeld in het onder 4. weergegeven antwoord is gedaan.

6. In de uitspraak op bezwaar overweegt de inspecteur onder meer "In de schriftelijke bevestiging van het tijdstip waarop u in de spreekbox wordt verwacht is (standaard) een uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt t.a.v. eventuele omissies, gemaakt door de desbetreffende ambtenaar t.g.v. het invullen." Tot de door belanghebbende overgelegde stukken behoort echter een afschrift van de bevestiging d.d. 28 maart 2000 van de afspraak voor het invullen van haar aangiftebiljet (bijlage 5 bij de motivering van het beroep). In die bevestiging is een voorbehoud zoals door de inspecteur in de uitspraak op bezwaar genoemd niet opgenomen evenmin als een mededeling zoals bedoeld onder 4. Ook overigens maakt de inspecteur - voor zover hij dat in beroep al heeft willen stellen - tegenover de uitdrukkelijke betwisting door belanghebbende niet aannemelijk dat van de zijde van de belastingdienst op enigerlei wijze aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat zij aan het invullen van het biljet door een medewerker van die dienst geen vertrouwen kon ontlenen.

7. De inspecteur heeft weliswaar betoogd "Het staat overigens geenszins vast of die jaaropgaaf in de spreekbox aanwezig was en als dat al het geval was of die opgaaf aan de hulpverlener is aangeboden", maar hij heeft dit niet of althans onvoldoende concreet betwist en het hof ziet geen aanleiding aan de consequente stellingname van belanghebbende op dit punt geen geloof te hechten.

8. Het vorenstaande leidt het hof tot het oordeel dat belanghebbende zich terecht beroept op het bij haar door het invullen van het aangiftebiljet in samenhang met het antwoord van de staatssecretaris ontstaan vertrouwen. Het beroep is derhalve gegrond.

9. Belanghebbende heeft verzocht de inspecteur op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van kosten van juridische bijstand in de bezwaarfase tot een bedrag van € 1.250.

10. De vermindering van de aanslag komt niet voort uit enige beleids- of keuzevrijheid maar vindt plaats omdat deze naar het oordeel van het hof te hoog - en daarmee in strijd met het recht - was vastgesteld.

11. Het primaire besluit (de aanslag) was derhalve onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid moet aan de inspecteur worden toegerekend omdat in het geval dat gehandeld is in strijd met het recht sprake is van een oorzaak die - in de bewoordingen van artikel 6:162, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek - naar de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (vergelijk Hoge Raad 20 februari 1998, nr. 16 474, NJ 1998/526). De inspecteur is gehouden de dientengevolge door belanghebbende geleden schade te vergoeden.

12. De gevraagde schadevergoeding heeft betrekking op kosten van beroepsmatige juridische bijstand. De inspecteur heeft niet gesteld dat het inroepen van juridische bijstand door belanghebbende en/of de kosten daarvan niet redelijk zijn. Het hof vindt ambtshalve geen aanleiding tot een andersluidend oordeel. De kosten van rechtsbijstand vormen derhalve schade die door de inspecteur moet worden vergoed.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 644.

beslissing:

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f. 15.794, met inachtneming van f. 6.487 aan voorheffingen en overigens van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- wijst het verzoek tot schadevergoeding toe;

- veroordeelt de inspecteur tot een schadevergoeding van € 1.250, aan belanghebbende te vergoeden door de Staat;

- gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 27,23 (f. 60) te vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2002 te Arnhem door

mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Well als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(M.C.G.J. van Well) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 30 augustus 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.