Home

Gerechtshof Arnhem, 12-09-2002, AE8898, 01-02983

Gerechtshof Arnhem, 12-09-2002, AE8898, 01-02983

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 september 2002
Datum publicatie
21 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE8898
Zaaknummer
01-02983

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/02983

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1999

mondelinge behandeling : op 29 augustus 2002 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende en haar gemachtigde, alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1.1. Het is volgens artikel 3, lid 1, van het op 1 januari 2001 vervallen Vestigingsbesluit bedrijven verboden om zonder vergunning uit te oefenen het in artikel 4, onderdeel m, van dit besluit aangewezen basisbedrijf ("het knippen of anderszins behandelen van hoofdhaar"). Een vergunning tot uitoefening van een aangewezen bedrijf wordt door de Kamer van Koophandel en Fabrieken uitsluitend verleend, indien wordt voldaan aan de voor dat bedrijf toepasselijke eisen van algemene ondernemersvaardigheden, bedrijfstechniek of vaktechniek. Die eisen zijn vermeld in artikel 11 van dit besluit. In artikel 2, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing bewijsstukken van algemene ondernemersvaardigheden volgt dat onder meer het diploma van Algemene Ondernemersvaardigheden (AOV) geldt als bewijsstuk waaruit het voldoen aan de gestelde eisen van algemene ondernemersvaardigheden moet blijken. Uit algemeen toegankelijke informatie op Internet (www.noi.nl) volgt dat de opleiding AOV bij het Nederlands Onderwijsinstituut te [Q] voor deze categorie bedrijven bestond uit zes modulen (operationeel management, personeel en organisatie, financiële administratie, financieel management, marketing en het opstellen van een ondernemingsplan). De opleiding nam 8 tot 9 maanden in beslag met één cursusavond per week gedurende 32 weken.

1.2. Belanghebbende dreef van 1 juni 1997 tot en met 15 november 1999 een ambulante kapsalon onder de naam "[A]". Daarnaast is zij voor 2 dagen per week in dienstbetrekking werkzaam in kapsalon [B te R]. Bij de staking van de onderneming is geen stakingswinst geconstateerd.

1.3. Vanaf 1997 heeft zij geprobeerd het diploma AOV te behalen doch is daarin niet geslaagd vanwege problemen die zij heeft met het opnemen van de stof en met het doen van examen. De KvK heeft haar steeds "uitstel" gegeven. De uitgaven voor de opleiding zijn door haar elk jaar ten laste van de winst gebracht. In 1998 is eveneens zelfstandigenaftrek geclaimd en verkregen. Deze in de aangifte opgenomen aftrek is door de Inspecteur zonder nader onderzoek ("als gevolg van een administratieve fout") bij het opleggen van de aanslag geaccepteerd.

1.4. Partijen verschillen ter zitting nog slechts van mening over de vraag of de uren die door belanghebbende - onbetwist - aan de opleiding voor het diploma Algemene Ondernemersvaardigheden (AOV) zijn besteed al dan niet tot de 1225 uren genoemd in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB '64) mogen worden gerekend. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord is niet langer in geschil dat belanghebbende dan recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Wordt die vraag ontkennend beantwoord dan dient de uitspraak van de Inspecteur te worden bevestigd.

1.5. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 44m Wet op de inkomstenbelasting 1964 blijkt dat voortdurend sprake is van ondernemersactiviteiten tegenover het verrichten van andere werkzaamheden. Daarom is hier eigenlijk de vraag aan de orde of het besteden van tijd aan de opleiding voor het diploma AOV als een ondernemersactiviteit is te beschouwen. Vaststaat dat belanghebbende in 1999 onderneemster was en dat naar haar mening het niet behalen van het AOV-diploma er op enig moment toe zou leiden dat haar van overheidswege het drijven van de onderneming zou worden belet. Onder die omstandigheden zijn de activiteiten die door belanghebbende zijn ondernomen gericht geweest op het in stand houden van de bron van inkomen die de onderneming voor haar was en zijn die activiteiten dus bij uitstek ondernemersactiviteiten en niet, zoals de Inspecteur meent, activiteiten ondernomen met het oog op het vergroten van bestaande vakkennis om een onderneming te gaan beginnen.

1.6. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn, nu sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 644,- (2 punten × 1 × € 322,-). Voor het vergoeden van eventuele andere kosten is daarnaast geen plaats.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van € 5.395,90 (ƒ 11.891,-)

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2002 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.M. Nuboer) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 september 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.