Home

Gerechtshof Arnhem, 28-08-2002, ECLI:NL:GHARN:2002:BH9866 AE8917, 01-00351

Gerechtshof Arnhem, 28-08-2002, ECLI:NL:GHARN:2002:BH9866 AE8917, 01-00351

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 augustus 2002
Datum publicatie
21 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE8917
Zaaknummer
01-00351

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/00351

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997, 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998, 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 en 1 januari 2000 tot en met 31 maart 2000

nummer : [01, 02, 03 en 04]

mondelinge behandeling : op 14 augustus 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, alhoewel overeenkomstig de wet opgeroepen

gronden:

1. Bij een schrijven dat op 9 juli 2002 aangetekend is verzonden naar het in het beroepschrift genoemde adres [Postbus 1 te Z], is belanghebbende uitgenodigd voor een zitting te Arnhem op 14 augustus 2002 om 9.50 uur. Blijkens een vermelding door PTT-Post op de door het Hof retour ontvangen enveloppe is de uitnodiging niet afgehaald. Op 5 augustus 2002 is de uitnodiging - niet aangetekend - door het Hof opnieuw aan belanghebbende verzonden.

2. Na verificatie van de persoonsgegevens en het adres bij de gemeente [Q], is gebleken dat belanghebbende aldaar niet in de Gemeentelijke Bevolkingsadministratie is opgenomen. Nu belanghebbende geen adreswijziging heeft doorgegeven aan het Hof, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe, is hij overeenkomstig de wet opgeroepen en heeft de mondelinge behandeling doorgang kunnen vinden.

3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de omzetbelasting als ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is aan te merken en aan hem ter zake terecht en tot een juist bedrag naheffingsaanslagen zijn opgelegd.

4. Belanghebbende stelt dat hij niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, nu hij de vereiste zelfstandigheid daarvoor mist. Ter onderbouwing van zijn stelling voert hij aan dat hij slechts voor één opdrachtgever prestaties verricht, de gehele administratieve afwikkeling via deze opdrachtgever plaatsvindt en de prestaties aan de afnemers worden verricht op naam van de opdrachtgever.

5. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat belanghebbende als zelfstandig rijschoolhouder en derhalve als ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB kan worden aangemerkt. Ter ondersteuning van zijn standpunt voert hij de volgende feiten en omstandigheden aan.

6. Belanghebbende heeft op 1 oktober 1997 een franchise-overeenkomst gesloten met auto- en motorrijschool [VOF A te R]. Daarin is onder meer opgenomen dat belanghebbende:

- een rijschoolbedrijf uitoefent en gebruik wenst te maken van de diensten van [VOF A];

- aan [VOF A]; een vergoeding betaalt van ƒ 1.600 per maand voor de door haar te verrichten diensten van het voeren van een deugdelijke leerlingenadministratie, het verzorgen van de rij-examenaanvragen, het houden van theoriecursussen en het maken van reclame;

- aan [VOF A]; opgave doet van de dagen en uren welke [VOF A]; voor hem kan boeken voor het geven van autorijlessen;

- ingeval hij door ziekte of anderszins is verhinderd de rijlessen uit te voeren, hijzelf of in overleg met [VOF A]; voor vervanging moet zorgdragen;

- aspirant-leerlingen door [VOF A]; laat inschrijven in zijn leerlingenadministratie, daaronder begrepen de leerlingen die [VOF A]; namens hem aanneemt;

- het recht heeft de lesovereenkomst met de leerling te beëindigen;

- het recht heeft om zijn bedrijf uit te oefenen onder de handelsnaam [VOF A];

- de betaling van lesgelden voor rekening en risico neemt, althans in de gevallen waarin de afrekening via hem plaatsvindt;

- een lesauto aanschaft, waarbij type auto, kleur en reclamebelettering door [VOF A]; wordt bepaald;

- de overeenkomst is aangegaan voor een periode van drie jaren;

- niet is toegestaan om aan andere dan in het kader van de overeenkomst aangemelde leerlingen les te geven of een ander samenwerkingsverband aan te gaan op het gebied van verkeersonderricht.

De overeenkomst met [VOF A]; is eind september 2000 opgezegd.

7. Op 5 februari 2001 heeft belanghebbende de aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1997 en 1998 ingediend. Hij heeft daarin aangegeven dat hij zelfstandig rij-instructeur is en met ingang van 1997 een onderneming is gestart. De resultaten voortvloeiend uit de overeenkomst met [VOF A]; zijn in de jaarrekening van de onderneming opgenomen.

8. Belanghebbende is vanaf 10 april 1997 als ondernemer onder de naam [B]" ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te [S].

9. De onder punt 6, 7 en 8 vermelde omstandigheden voeren het Hof tot het oordeel dat belanghebbende bij het uitoefenen van haar werkzaamheden als rij-instructeur, ondanks het tegen betaling gebruik maken van de diensten van [VOF A];, een zodanige zelfstandigheid geniet dat hij ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet OB in dezen als ondernemer, zijnde ieder die zelfstandig een bedrijf of een beroep uitoefent, kan worden aangemerkt.

10. Hetgeen belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur heeft aangevoerd, is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.

11. Gelet op het overwogene onder punt 11 heeft de Inspecteur belanghebbende terecht als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt en aangiftebiljetten uitgereikt. Belanghebbende heeft de biljetten oningevuld geretourneerd, zodat de daarop volgende naheffingsaanslagen door de Inspecteur terecht zijn opgelegd.

12. Het Hof acht de aan de naheffingsaanslagen ten grondslag gelegen schattingen van de omzet niet onredelijk, nu de Inspecteur heeft gesteld dat deze omzetcijfers worden gestaafd door de cijfers zoals deze blijken uit de door belanghebbende ingediende jaarrekeningen. Belanghebbende heeft in de bezwaar- en beroepsfase geen gegevens over de omzetcijfers over de onderhavige jaren overgelegd, zodat ook anderszins geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die tot de conclusie moeten leiden dat de naheffingsaanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2002 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Linssen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(I. Linssen) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 september 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.