Home

Gerechtshof Arnhem, 08-10-2002, AF0237, 01-00990

Gerechtshof Arnhem, 08-10-2002, AF0237, 01-00990

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 oktober 2002
Datum publicatie
13 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF0237
Zaaknummer
01-00990

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/00990

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X] Holding B.V.

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag vennootschapsbelasting 1996

nummer : [01.V66.0112]

mondelinge behandeling : op 24 september 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende of zijn gemachtigde, hoewel laatstgenoemde overeenkomstig de wet is opgeroepen

gronden:

1. Belanghebbende moest haar aangifte voor de vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar indienen vóór 28 februari 1998. De Inspecteur heeft een aanmaning verzonden waarbij de uiterste datum voor indiening van de aangifte werd gesteld op 26 maart 1998. Belanghebbende heeft niet aan deze verplichting voldaan.

2. De Inspecteur heeft de omstreden aanslag, met dagtekening 30 juni 2000, vastgesteld, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van ƒ 200.000.

3. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase alsnog een aangiftebiljet ingezonden. Op vragen van de Inspecteur, onder meer in verband met het ontbreken van een vermogensaansluiting, heeft belanghebbende niet gereageerd.

4. Nu belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan moet, op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), het beroep worden afgewezen, tenzij belanghebbende doet blijken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak op het bezwaar onjuist is.

5. Belanghebbende levert naar het oordeel van het Hof niet het van haar verlangde bewijs. Zij stelt in beroep slechts dat zij in beroep komt tegen de opgelegde aanslag omdat zij de desbetreffende aangifte, zij het te laat, heeft ingediend. Belanghebbende heeft bij haar beroepschrift geen kopie van die aangifte overgelegd, noch enig ander stuk waaruit blijkt dat de bestreden uitspraak onjuist is. Belanghebbende heeft geen enkele toelichting gegeven. Dat de Inspecteur als bijlage bij zijn verweerschrift een kopie van die aangifte heeft gevoegd doet aan het vorenstaande niet af. De Inspecteur stelt, en het Hof acht aannemelijk, dat die aangifte niet juist is en dat belanghebbende op gerechtvaardigde vragen over onder meer de vermogensaansluiting, niet heeft gereageerd.

6. Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur, met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, aannemelijk dat hij in redelijkheid heeft gehandeld door de belastbare winst van belanghebbende over het onderhavige jaar op ƒ 200.000 te stellen. In zoverre is het beroep ongegrond.

7. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het bij beschikking vastgestelde compensabele verlies van belanghebbende ultimo 1995 ƒ 526.871 bedraagt. Naar het oordeel van het Hof had de Inspecteur met dit verlies bij het vaststellen van de aanslag, doch uiterlijk bij het doen van de bestreden uitspraak, rekening moeten houden. Op grond daarvan dient het belastbare bedrag van belanghebbende over het onderhavige jaar alsnog op nihil te worden vastgesteld. In zoverre is het beroep gegrond.

8. De Inspecteur heeft belanghebbende een boete opgelegd van ƒ 1.000 wegens het niet tijdig doen van de aangifte, welke boete hij reeds bij het opleggen ervan heeft beperkt tot ƒ 250. De Inspecteur heeft zich daarbij kennelijk gebaseerd op artikel 9 van de AWR zoals dit luidde voor het jaar 1996 en het Voorschrift Administratieve Boeten 1993. De Inspecteur heeft die boete kennelijk bij het doen van zijn uitspraak gehandhaafd. Gelet op het vorenstaande en op paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 in de tekst die gold op het moment dat belanghebbende het verzuim beging (vergelijk Hoge Raad 2 mei 2001, nr. 36 199, BNB 2001/319), moet de boete worden verminderd tot ƒ 25.

slotsom:

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 322.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil;

- vermindert de verzuimboete tot € 11,34 (ƒ 25);

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 322, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.J. Gankema) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.