Home

Gerechtshof Arnhem, 16-10-2002, AF1259, 99-03665

Gerechtshof Arnhem, 16-10-2002, AF1259, 99-03665

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 oktober 2002
Datum publicatie
29 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF1259
Zaaknummer
99-03665

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/03665

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Tiel (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : havengeld 1999

nummer : [01]

mondelinge behandeling : op 2 oktober 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Ambtenaar]

gronden:

1. Belanghebbende is binnenschipper. Op 18 oktober 1999 heeft hij met zijn binnenschip [A] gebruik gemaakt van de - bij de gemeente Tiel in eigendom zijnde - [industriehaven]. Belanghebbende heeft zijn schip aangelegd bij het bedrijf [B] (hierna: het bedrijf)). Bij de loskade van het bedrijf zijn meerpalen geplaatst. Het onderhoud en het beheer van deze meerpalen (en de kade) berusten bij het bedrijf. Het bedrijf heeft zijn voorzieningen niet op de teen van het onderwatertalud geplaatst doch hogerop. Hierdoor kunnen schepen niet voldoende aanleggen bij de meerpalen. Belanghebbende kon door de ondiepte ter plaatse niet dichter dan drie meter bij de meerpalen komen. Niettemin is hij erin geslaagd de touwen om de palen te krijgen en zijn lading grind te lossen bij het bedrijf.

2. De Ambtenaar heeft belanghebbende ter zake van het hiervóór in onderdeel 1 vermelde gebruik van de haven havengeld (ten bedrage van ƒ 146,96) in rekening gebracht.

3. Voor het Hof stelt belanghebbende zich - kort gezegd - op het standpunt dat, nu hem geen veilige en fatsoenlijke ligplaats met voldoende diepgang is geboden, de Ambtenaar geen havengeld mag heffen.

4. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard.

5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening Scheepvaartrechten 1997 van de gemeente Tiel (hierna: de Verordening) wordt onder de naam van havengeld een recht geheven wegens het gebruik maken van een haven ten behoeve van een vaartuig voor het nemen van ligplaats. Het begrip ligplaats is in de Verordening niet nader omschreven.

6. Deze retributie betreft naar het oordeel van het Hof - primair - een vergoeding voor het gebruik van de haven. De raad van de gemeente Tiel heeft klaarblijkelijk ervoor gekozen niet elk gebruik van de haven aan de heffing van havengelden te onderwerpen - daargelaten of zulks zou zijn toegestaan -, doch slechts het gebruik van de haven met het oog op een bepaald doel: te weten voor het nemen van een ligplaats.

7. Niet in geschil is dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de haven. Evenmin is in geschil dat hij erin is geslaagd de lading grind bij het bedrijf te lossen. Belanghebbende heeft derhalve een ligplaats kunnen nemen. Dit betekent dat in dezen is voldaan aan het belastbare feit zoals omschreven in de hiervóór in onderdeel 5 genoemde bepaling. De omstandigheid dat het nemen van die ligplaats door de plaatselijke omstandigheden niet vlekkeloos heeft kunnen verlopen voor belanghebbende doet - hoe ergerlijk zulks, naar het Hof kan invoelen, ook voor belanghebbende is geweest - aan de verschuldigdheid van het havengeld niet af.

8. De Ambtenaar heeft derhalve terecht het onderhavige havengeld van belanghebbende geheven.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2002 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(L.A. Aalbersberg) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 oktober 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.