Home

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2002, AF1828, 00-01322

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2002, AF1828, 00-01322

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 november 2002
Datum publicatie
12 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF1828
Zaaknummer
00-01322

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 00/01322

U i t s p r a a k

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Architectenburo [X] B.V. te [Z] (belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1994.

1. Aangifte en bezwaar

1.1. De aanslag, gedagtekend 29 november 1997, is in afwijking van de aangifte (negatief ƒ 343.239,-) opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.529.377,- (heffingsrente ƒ 24.774,-).

1.2. Bij zijn uitspraak van 30 juni 2000 op het tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.335.728,- (heffingsrente ƒ 22.479,-).

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is (met een bijlage) op 12 juli 2000 ter griffie ingekomen en aangevuld bij een brief van 5 september 2000 (met zeven bijlagen), ingekomen op 6 september 2000.

2.2. De Inspecteur heeft op 14 november 2000 zijn verweerschrift (met vier bijlagen) ingediend.

2.3. Vervolgens is namens belanghebbende een conclusie van repliek ingediend ten aanzien waarvan het eerste lid van artikel 8:43 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast.

De Inspecteur heeft geen aanleiding gezien te dupliceren.

2.4. Bij het onderzoek ter zitting op 5 juli 2002 te Arnhem zijn gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

De door de gemachtigde en de Inspecteur overgelegde notities van de ter zitting gehouden pleidooien worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

2.5. Tegelijk met het onderwerpelijke beroepschrift, doch niet gevoegd, is ter zitting van 5 juli 2002 ook behandeld het door [X-A te Z] ingediende beroepschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1996 (kenmerk Hof 00/01994).

Al hetgeen in een van beide zaken aan feiten en cijfers naar voren is gebracht geldt als eveneens in de andere zaak aan de orde gesteld.

3. Conclusies van partijen (zoals in de loop van het geding gewijzigd)

3.1. Namens belanghebbende wordt verzocht om vernietiging van de bestreden uitspraak, vaststelling van het belastbare bedrag primair op nihil, subsidiair op ƒ 634.789,-, en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.

3.2. De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van het belastbare bedrag primair tot ƒ 950.785,-, subsidiair tot ƒ 634.789,-.

4. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde kan als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet, althans onvoldoende weersproken, worden uitgegaan van het volgende.

4.1. Belanghebbende (tot 21 maart 1995 geheten Architectenburo [X-2] BV) drijft sinds vele jaren een architectenbureau.

[X-A], geboren in 1940, is bij haar werkzaam als directeur en architect; hij was in 1994 ook directeur/enig houder van (certificaten van) aandelen in Beleggingsmaatschappij [B] BV ([B] BV, eerder "[X] Beleggingen B.V."), die op haar beurt in het bezit was van onder meer 50 van de 90 aandelen (à ƒ 1.000,-) in belanghebbende.

De overige 40 aandelen waren van 7 mei 1991 tot 12 maart 1997 in handen van twee werknemers, voor en nadien echter eveneens van [B] BV.

4.2. Belanghebbende is sinds het midden van de jaren tachtig een verlieslijdende onderneming waarvan de omzet daalde van ƒ 1.400.000,- naar ƒ 400.000,- per jaar en het aantal werknemers (naast [X-A]) van twaalf naar twee; haar vermogen was op 31 december 1993 negatief ƒ 1.088.128,- en een jaar later - na kwijtscheldingen (zie 4.3) - negatief ƒ 52.434,-.

Gedurende een aantal jaren, tot en met 1986, heeft [X-A] geen salaris opgenomen. Tussen belanghebbende en [X-A] is destijds overeengekomen dat laatstgenoemde een niet-opeisbare en niet-rentedragende salarisvordering op belanghebbende verkreeg waarvan in elk van de jaren 1988 tot en met 1997 ƒ 51.100,- opeisbaar zou zijn.

4.3. Dit bracht belanghebbende tot de vorming van een reserve uitgesteld salaris, sinds 31 december 1986 groot ƒ 511.000,- waarvan op 31 december 1994 ƒ 357.700,- opeisbaar zou zijn.

Bij een akte van 6 december 1994 (bijlage 6 bij de aanvulling op het beroepschrift) heeft [X-A] belanghebbende echter al haar schulden uit hoofde van deze salarisrechten kwijtgescholden.

Reeds eerder, bij een akte van 14 januari 1994 (bijlage 7 bij de voormelde aanvulling), had [X-A] belanghebbende haar schulden, voortvloeiende uit zijn pensioenrechten (ƒ 874.407,-) kwijtgescholden.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. Belanghebbende heeft het voordeel van de voormelde kwijtscheldingen (in totaal ƒ 1.385.407,-) met een beroep op artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, juncto artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, behoudens enige verliesverrekening buiten haar winst gelaten.

5.2. Haar standpunt is primair dat het belastbare bedrag als volgt moet worden berekend:

- verlies 1994 volgens de verlies- en winstrekening ƒ 347.713,-

- niet aftrekbare gemengde kosten ƒ 4.474,-

ƒ 343.239,-

- verrekenbaar verlies uit 1993 ƒ 41.704,-

ƒ 384.943,-

- belastbaar gedeelte van de kwijtscheldingswinst ƒ 384.943,-

belastbaar bedrag: nihil

5.3. De Inspecteur acht primair de kwijtscheldingswinst ten volle belastbaar en komt tot de berekening:

ƒ 1.385.407 - ƒ 384.943 = ƒ 1.000.464,-

- verrekenbaar verlies uit 1995 ƒ 49.679,-

belastbaar bedrag: ƒ 950.785,-

5.4. Subsidiair verdedigt de Inspecteur beperking van de vrijstelling voor de kwijtscheldingswinst tot het gedeelte dat op 31 december 1994 opeisbaar was (ƒ 357.700,-) waarop hij alleen het verrekenbare verlies van ƒ 41.704,- uit 1993 in mindering brengt.

Voor het overige verloopt zijn berekening dan aldus:

- belastbare kwijtscheldingswinst ƒ 1.385.407 - ƒ 357.700 = ƒ 1.027.707,-

- in mindering te brengen jaarverlies (zie 5.2) ƒ 343.239,-

ƒ 684.468,-

- verrekenbaar verlies uit 1995 ƒ 49.679,-

belastbaar bedrag: ƒ 634.789,-

5.5. De belanghebbende kan zich subsidiair met de uitkomst van de onder 5.4 weergegeven berekening verenigen, zij het dat hij de onderbouwing niet deelt.

5.6. Voor hetgeen de partijen ter ondersteuning van hun standpunten aanvoeren zij verwezen naar de van hen afkomstige stukken.

Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd.

5.6.1. Namens belanghebbende:

- de reden waarom [werknemer 1] (geboren in 1932) en [werknemer 2] (geboren in 1952) in 1991 ieder 20 aandelen in belanghebbende kochten was dat zij belang hadden bij het behoud van hun dienstbetrekking door het voortbestaan van het architectenbureau;

- zowel deze aankoop als de terugverkoop in 1997 geschiedden voor ƒ 1,- per persoon;

- men hoopte na de werkzaamheden voor het Centrumplan [Z] in het begin van de jaren negentig op nieuwe grote opdrachten maar die bleven uit.

5.6.2. Door de Inspecteur:

- ook indien [X-A] belanghebbende van haar pensioen- en salarisverplichtingen heeft ontslagen in zijn kwaliteit van (middellijk) aandeelhouder is (zie B.N.B. 1986/295 en 1998/177) de kwijtscheldingswinst - nu over pensioen noch salaris inkomstenbelasting zal worden geheven - bij haar belastbaar.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat [X-A] als redelijk oordelende en zakelijk handelende crediteur op grond van de in 1994 bestaande en voor hem kenbare feiten en omstandigheden tot het oordeel moest komen dat pogingen tot realisering van zijn pensioen- en salarisrechten vruchteloos zouden blijven en/of tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen zouden leiden.

6.2. Uit de jaarstukken van belanghebbende over het boekjaar 1994 en uit de in het beroepschrift vermelde cijfers inzake haar (voortdurend negatieve) eigen vermogen en (vrijwel steeds slechte) resultaten in de acht voorafgegane jaren maakt het Hof op dat er geen redelijke verwachting meer kon zijn dat niet alleen belanghebbende zou kunnen blijven voortbestaan maar zich bovendien nog in die mate zakelijk zou kunnen herstellen dat zij ooit haar pensioen- en salarisverplichtingen jegens [X-A] zou kunnen nakomen.

Omdat deze - niet bestreden - gegevens ook [X-A] bekend moeten zijn geweest heeft belanghebbende met het verstrekken daarvan naar het oordeel van het Hof aan de onder 6.1 geformuleerde bewijslast voldaan.

6.3. De Inspecteur heeft onvoldoende reden gegeven om aan te nemen dat er meer uitzicht bestond op nakoming van belanghebbendes verplichtingen jegens [X-A] voorzover zij nog niet opeisbare gelden betroffen.

Het Hof merkt dan ook het gehele bedrag van ƒ 1.385.407,- aan als een voordeel in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB.

6.4. Het vorenstaande brengt mee dat het belastbare bedrag overeenkomstig de onder 5.2 weergegeven berekening moet worden vastgesteld op nihil.

6.5. Het beroep van de Inspecteur op de onder 5.6.2 genoemde jurisprudentie faalt omdat die betrekking heeft op aan BV's toegevallen wezenlijke voordelen.

Belanghebbende geniet geen wezenlijk voordeel; vandaar de vrijstelling voorzover de te verrekenen verliezen uit 1994 en voorgaande jaren worden overtroffen.

7. Slotsom

Het gelijk is aan belanghebbende.

8. Proceskosten

8.1. Nu de bestreden uitspraak niet in stand blijft dient de Inspecteur te worden veroordeeld tot een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

8.2. Het Hof berekent met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht de tegemoetkoming op 2,5 (beroepschrift, repliek en mondelinge behandeling) × € 322,- × 1 (gewicht van de zaak) = € 805,-.

8.3. Deze zaak (00/01322) en de zaak 00/01994 ([X-A]) zijn naar het oordeel van het Hof geen samenhangende zaken als bedoeld in het voormelde Besluit.

9. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert het belastbare bedrag en daarmee de aanslag tot nihil;

- verstaat dat de Inspecteur belanghebbende het griffierecht van € 204,20 vergoedt, en

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden een tegemoetkoming in belanghebbendes kosten van het beroep zal betalen van € 805,-.

Aldus gedaan te Arnhem op 8 november 2002 door mr. N.E. Haas, vice-president, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (N. E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aan-getekend per post verzonden op 8 november 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zi voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.