Home

Gerechtshof Arnhem, 18-11-2002, AF2701, 00-01401

Gerechtshof Arnhem, 18-11-2002, AF2701, 00-01401

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 november 2002
Datum publicatie
9 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2701
Zaaknummer
00-01401

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 00/01401 (IB/PV)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z], Zwitserland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 (hierna: IB/PVV).

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 527.808.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en is op het bezwaar gehoord. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 358.236.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 oktober 2002 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [de Inspecteur].

1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is directeur-middellijk aandeelhouder van de vennootschap [X] B.V. te [Q] (hierna: de BV). Hij heeft met de BV een overeenkomst van geldlening gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft belanghebbende van de BV een bedrag van ƒ 750.000 ter leen ontvangen. De betrokken partijen zijn overeengekomen dat over het geleende of het niet afgeloste deel daarvan een rente moet worden betaald van 7 percent per jaar, te voldoen in jaarlijkse termijnen op de eenendertigste van de maand december. Op 1 januari 1996 beliep belanghebbendes schuld uit hoofde van deze overeenkomst ƒ 680.000.

2.2. Op 19 december 1996 heeft [B] RA, die zowel als de gemachtigde van belanghebbende als van de BV optrad, een brief naar de Inspecteur gezonden met als onderwerp "beschikking loonbelasting 1996 t.b.v. [X] te [R]". De inhoud van deze brief luidt als volgt:

"[X] is in loondienst bij [X] BV te [Q]. Aan hem zal op 20 december 1996 een tantième worden uitbetaald tot een bedrag van ƒ 75.000,--. Dit bedrag zal verrekend worden met aan [X] BV te betalen rente. Ik verzoek u accoord te gaan met het achterwege laten van inhouding van loonheffing over genoemd bedrag van de tantième. In dat geval verzoek ik U mij deze brief, na door U voor accoord te zijn getekend, per omgaande aan mij te retourneren."

De brief is door de Inspecteur voor akkoord getekend en op 20 december 1996 aan belanghebbendes gemachtigde geretourneerd. Het in de brief genoemde bedrag van ƒ 75.000 aan tantième is door de Inspecteur in 1996 in de heffing van IB/PVV betrokken.

2.3. Ter zake van het niet afgeloste deel van de geldlening is over het jaar 1996 een rente berekend van 7 percent over ƒ 680.000, derhalve ƒ 47.600.

2.4. Tussen belanghebbende en de BV bestaat voorts een rekening-courantverhouding. De rekening-courantschuld van belanghebbende op de BV bedroeg ultimo 1995 ƒ 123.994 en ultimo 1996 ƒ 142.309. Over deze schuld is in het jaar 1996 een (door belanghebbende verschuldigde) rente berekend van ƒ 7.440 (6 percent over ƒ 123.994).

2.5. In zijn aangifte IB/PVV over het onderhavige jaar heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op aftrek van een bedrag van ƒ 78.315 terzake van rente van geldleningen. Het bedrag is als volgt opgebouwd:

rente geldlening BV 1996 ƒ 47.600

rente geldlening BV eerste halfjaar 1997 ƒ 23.275

rente rekening-courant 1996 ƒ 7.440

2.6. In het door de BV gehanteerde kasboek is met stukdatum 20 december 1996 een debetboeking van ƒ 75.000 opgenomen onder de vermelding "tantième [C] per 1.1.96/30.6.97". Voorts staat in het kasboek met gelijkluidende stukdatum een creditboeking van eveneens ƒ 75.000 onder vermelding van "interest rek. crt. dir., [C] verr. te bet. rente".

2.7. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur de vooruitbetaalde rente ad ƒ 23.275 niet in aftrek toegelaten. In de uitspraak op bezwaar zijn voorts de rente geldlening BV 1996 en de rente rekening-courant 1996 gecorrigeerd.

2.8. Belanghebbende heeft op 27 december 1996 Nederland metterwoon verlaten.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of:

· de rente ter zake van de geldlening betrekking hebbende op het jaar 1996;

· een deel van de vooruitbetaalde rente (te weten ƒ 4.000) ter zake van de geldlening betrekking hebbende op de eerste zes maanden van het jaar 1997;

· en een deel van de rente (te weten ƒ 4.125) ter zake van de rekening-courantverhouding betrekking hebbende op het jaar 1996,

als gevolg van verrekening met het tantième ad ƒ 75.000 op het door belanghebbende in 1996 genoten inkomen in mindering kunnen worden gebracht.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en voert daartoe aan dat onder meer uit de omstandigheden zoals genoemd onder punt 2.2 en 2.6 volgt dat bedoelde verrekening tussen hem en de BV heeft plaatsgevonden. De Inspecteur daarentegen ontkent deze verrekening, althans dat deze voor 31 december 1996 heeft plaatshad, en beantwoordt daarom de partijen verdeeld houdende vraag ontkennend.

3.3. Subsidiair is in geschil of het tantième in onderhavig jaar door belanghebbende is genoten, hetgeen belanghebbende betwist in het geval het primaire geschilpunt in het voordeel van de Inspecteur wordt beslist.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting - zoals is verwoord in het proces-verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht - hebben aangevoerd.

3.5. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 302.511 en subsidiair tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 283.236. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge het tweede lid van artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.

4.2 De Inspecteur betoogt in zijn pleitnota dat artikel 6:127 BW aan de bevoegdheid van een schuldeiser om tot verrekening van schulden met vorderingen over te gaan als voorwaarde stelt dat deze schuldeiser zijn vordering moet kunnen afdwingen; de vordering moet volgens de Inspecteur opeisbaar zijn. Naar zijn mening is de door belanghebbende aan de BV verschuldigde rente, gelet op de overeenkomst van geldlening en gelet op de boeking van de rente over de rekening-courantschuld pas op 31 december 1996 door de BV opeisbaar.

4.3 Dit betoog gaat uit van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in genoemd artikel. Het gaat immers niet om de positie van de schuldeiser maar om de schuldenaar - in casu belanghebbende - die bevoegd is zijn eigen verbintenis jegens de schuldeiser - in casu de BV - na te komen. Van belang hierbij is dat niet noodzakelijk is dat de schuld door de schuldeiser opeisbaar is (artikel 6:39 BW). Dit betekent derhalve dat belanghebbende bevoegd is de door hem aan de BV verschuldigde rente op een eerder moment te voldoen, dan op de uiterste betaaldatum van 31 december 1996, zoals uit de overeenkomst van geldlening volgt. Zulks heeft overeenkomstig te gelden voor de rente betreffende de rekening-courantschuld.

4.4 Wanneer de schuldenaar vervolgens aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet en heeft feitelijk en juridisch de verrekening plaatsgevonden (artikel 6:127, eerste lid, van het BW). Een dergelijke verrekeningsverklaring is vormvrij.

4.5 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat tussen belanghebbende als schuldenaar en de BV als schuldeiser geen, althans niet vóór 27 december 1996, verrekening heeft plaatsgevonden, omdat van wilsovereenstemming daartoe tussen de partijen niet is gebleken.

4.6 Ter zitting heeft de Inspecteur zijn aanvankelijk ingenomen standpunt, dat genoemde [B] "op eigen houtje" heeft opgetreden en derhalve niet als gemachtigde van belanghebbende, laten varen en bevestigd dat genoemde gemachtigde is opgetreden namens belanghebbende. Gelet hierop acht het Hof aannemelijk dat de brief genoemd onder punt 2.2 mede namens belanghebbende is opgesteld.

4.7 De inhoud van deze brief kan niet anders worden verstaan dan dat belanghebbende zijn tantièmevordering van ƒ 75.000 wenst te verrekenen met de door hem verschuldigde rente aan de BV. Dit betekent derhalve dat de door belanghebbende gestelde verrekening op 19 december 1996 of in ieder geval uiterlijk op 20 december 1996 heeft plaatsgevonden. De administratieve handelingen die de BV -al dan niet op een later tijdstip- ter zake van de verrekening heeft verricht, doen aan dit oordeel niet af.

4.8 Nu voor de inkomstenbelasting rentelasten op het tijdstip waarop zij verrekend zijn in aanmerking worden genomen, heeft de Inspecteur ten onrechte aftrek van de onderhavige rente geweigerd. Het beroep is derhalve gegrond.

4.9 Nu het beroep van belanghebbende voor wat betreft zijn primaire stelling gegrond is, behoeft de subsidiaire stelling geen behandeling meer.

5. Proceskosten

Kosten bezwaarfase

5.1. Belanghebbende heeft het Hof verzocht om vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten. Nu het beroep gegrond is, is belanghebbende in zijn verzoek tot schadevergoeding ontvankelijk. De vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en de vermindering van de aanslag heeft plaatsgevonden omdat de belastingaanslag aanvankelijk te hoog - en daarmee in strijd met de fiscale wetgeving - was vastgesteld. Het primaire besluit (de aanslag zoals die aanvankelijk was vastgesteld) was derhalve onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid moet aan de Inspecteur worden toegerekend omdat in het geval dat gehandeld is in strijd met de wet sprake is van een oorzaak die - in de bewoordingen van artikel 6:162, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek - naar de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (vergelijk Hoge Raad 20 februari 1998, nr. 16.474, NJ 1998/526). De Inspecteur is gehouden de dientengevolge door belanghebbende geleden schade te vergoeden.

5.2. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat de gevraagde schadevergoeding van € 500 betrekking heeft op kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Inspecteur heeft niet gesteld dat het inroepen van rechtsbijstand door belanghebbende en/of de kosten daarvan niet redelijk zijn. Het Hof vindt geen aanleiding tot een andersluidend oordeel. De kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vormen derhalve schade die door de Inspecteur moet worden vergoed. Het verzoek van belanghebbende wordt derhalve toegewezen.

Kosten beroepsfase

5.3. Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene bestuurswet. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal € 322 maal wegingsfactor 1 ofwel € 644.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van € 137.274 (oftewel ƒ 302.511);

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoed het griffierecht van € 27,23 (oftewel ƒ 60);

- wijst het verzoek tot schadevergoeding toe;

- veroordeelt de Inspecteur tot een schadevergoeding van € 500 aan belanghebbende en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze schade moet vergoeden;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 18 november 2002 door mr. Van Schie, voorzitter, mr. Den Ouden en mr. drs. Nieuwenhuizen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Linssen als griffier.

Mr. Van Schie is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

(I. Linssen)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 november 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.