Home

Gerechtshof Arnhem, 05-11-2002, AF2721, 01-02226

Gerechtshof Arnhem, 05-11-2002, AF2721, 01-02226

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
5 november 2002
Datum publicatie
9 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2721
Zaaknummer
01-02226

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/02226 (WOZ)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : erven [X]

te : [Z]

verweerder : de Chef van de afdeling Financiën van de Gemeente [P] (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, waardepeildatum 1 januari 1999

beschikkingsnummer : [01]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WOZ moet de waarde van de onderhavige tot woning dienende onroerende zaak - gelegen aan de [a-weg 1 te Z] - worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1999.

2. De Ambtenaar heeft zich bij het geven van de onderhavige beschikking op het standpunt gesteld dat de onder 1. bedoelde waarde van belanghebbendes onroerende zaak op de waardepeildatum ƒ 781.000 bedraagt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Ambtenaar zijn standpunt gehandhaafd.

3. Ter staving van deze door hem verdedigde waarde heeft de Ambtenaar bij het verweerschrift een taxatieverslag overgelegd, in welk verslag wordt geconcludeerd tot een waarde van belanghebbendes onroerende zaak op de peildatum van (eveneens) ƒ 781.000.

4. In het onder 3. bedoelde taxatieverslag is bij de waardebepaling rekening gehouden met de verkoopprijs die rondom de peildatum voor een min of meer vergelijkbaar object is gerealiseerd. Deze werkwijze sluit aan bij de bepaling van de onder 1. bedoelde waarde. Echter noch uit het door hem overgelegde taxatieverslag, noch uit zijn verweerschrift wordt duidelijk op welke manier de Ambtenaar de vastgestelde waarde van belanghebbendes woning uit de verkoopprijs van het tot vergelijking dienende pand aan de [b-weg 2] heeft afgeleid.

5. Belanghebbende heeft een kopie overgelegd van het met betrekking tot de nalatenschap in verband met het overlijden op 25 januari 1999 van mevrouw [X-Y] door [A], makelaar-taxateur onroerende zaken, en [B], taxateur Belastingdienst Ondernemingen, opgemaakt taxatieverslag betreffende de minnelijke waardering van het onderhavige pand. In dit op 21 oktober 1999 gedagtekend taxatieverslag wordt geconcludeerd tot een waarde in het economische verkeer op 25 januari 1999 van ƒ 775.000.

6. Belanghebbende stelt dat de waardering van de economische waarde van woonhuizen voor de Successiewet gelijk is aan die voor de Wet WOZ. Op grond van het onder 5. bedoelde taxatieverslag verzoekt belanghebbende, rekening houdend met een landelijke prijsstijging volgens kadastrale gegevens van 12 % in het eerste halfjaar van 1999 en 2% tot het overlijden van zijn echtgenote, de waarde van de onderhavige woning per waardepeildatum 1 januari 1999 te verminderen tot ƒ 759.800.

7. De Ambtenaar heeft het door belanghebbende overgelegde taxatieverslag bestreden. Hij stelt dat het een waardebepaling betreft op grond van de Successiewet 1956. Ondanks dat ook hier de waarde in het economische verkeer moet worden bepaald, dwingt deze waardering niet tot conformering daaraan bij de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Blijkens het door belanghebbende overgelegde taxatieverslag is er bij die waardebepaling rekening mee gehouden dat het perceel belast is met een zakelijke recht, terwijl deze omstandigheid bij de waardebepaling volgens de regels van de Wet WOZ buiten beschouwing dient te blijven. Het betreft een recht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht ten gunste van de Provinciale Gelderse Electriciteits Maatschappij.

8. Het standpunt van de Ambtenaar met betrekking tot het vorenbedoelde recht is alleen dan juist indien de belemmering in casu geen vermindering van het genot van de zaak, waaronder het gebruik van erf en tuin, en daardoor de waarde ervan inhoudt. Daaromtrent is echter niets gesteld of gebleken. Het standpunt van belanghebbende, blijkende uit het door hem overgelegde taxatieverslag, is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd door de Ambtenaar weersproken.

9. In het door belanghebbende overgelegde taxatieverslag is de waarde in het economische verkeer vastgesteld naar de situatie op 25 januari 1999. Deze waarde dient te worden herleidt tot de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 1999. Daarbij kan er echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de waardeontwikkeling van een specifieke onroerende zaak kan worden afgeleid uit de landelijke prijsstijgingcijfers.

10. Gezien al het vorenoverwogene en de omstandigheid dat beide taxatieverslagen zijn opgesteld door deskundigen, ziet het Hof geen grond aan het ene taxatierapport meer gewicht toe te kennen dan aan het andere. Dit in aanmerking nemende, zal het Hof de waarde van belanghebbendes woning op de waardepeildatum 1 januari 1999 in goede justitie vaststellen op ƒ 770.000.

slotsom:

Het beroep is gedeeltelijk gegrond.

proceskosten:

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 349.410 (ƒ 770.000);

- gelast de Ambtenaar het griffierecht van € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden en wijst de Staat aan als de in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb bedoelde rechtspersoon die het griffierecht dient te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 november 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.