Home

Gerechtshof Arnhem, 27-11-2002, AF2931, 01-00094

Gerechtshof Arnhem, 27-11-2002, AF2931, 01-00094

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 november 2002
Datum publicatie
15 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2931
Zaaknummer
01-00094

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 01/00094 (accijns)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane district [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag accijns.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is wegens het in de periode van 1 maart 1995 tot en met 21 januari 1997 voorhanden hebben van 1.800.000 sigaretten waarvoor niet overeenkomstig de bepalingen van de wet accijns was geheven, een naheffingsaanslag accijns opgelegd van ƒ 235.980.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en is op het bezwaar gehoord. Het verslag daarvan behoort tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot ƒ 73.121.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur heeft ervan afgezien een conclusie van dupliek in te dienen.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 november 2002 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [de Inspecteur].

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter genoemde zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Bij belanghebbende zijn op 21 januari 1997 door de politie in totaal 22.650 sigaretten in beslag genomen, die op het tijdstip van de in beslagneming niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels.

2.2. Belanghebbende is in de periode van 1 april 1996 tot en met 21 januari 1997 betrokken geweest bij de illegale invoer en verkoop van sigaretten. De sigaretten werden door koeriers per vliegtuig vervoerd vanuit Gran Canaria naar Luxemburg.

Vanuit Luxemburg werden de koeriers en de sigaretten per auto naar [Q, Nederland] vervoerd. In [Q] werden de sigaretten afgeleverd bij een zekere A]. Vanuit [Q] werden de sigaretten vervolgens verhandeld. Ter zake van de sigaretten werd in Nederland geen accijns voldaan.

2.3. In de onderhavige periode zijn in elk geval vijf maal op de onder 2.2 bedoelde wijze sigaretten van Gran Canaria naar [Q] vervoerd. Belanghebbende heeft in deze periode zes maal een auto gehuurd ten behoeve van het vervoer van koeriers van Luxemburg naar [Q]. Drie maal heeft belanghebbende de gehuurde auto zelf bestuurd, de andere drie maal fungeerde een zekere [B] als chauffeur. Dat belanghebbende in die laatste drie gevallen de voor het vervoer gebruikte auto huurde hield verband met het feit dat [B] geen auto kon huren omdat hij op een zwarte lijst stond.

2.4. Van de drie maal dat belanghebbende in het kader van het vervoer van koeriers van Luxemburg naar [Q] als chauffeur fungeerde hadden de door hem vervoerde koeriers twee maal daadwerkelijk door hen uit Gran Canaria meegenomen sigaretten bij zich. De derde maal was dat niet het geval omdat er op het vliegveld van Gran Canaria controle had plaats gevonden die het hen onmogelijk maakte de te vervoeren sigaretten in het vliegtuig mee te nemen.

2.5. De koeriers werden door belanghebbende in de desbetreffende gevallen opgehaald van het vliegveld van Luxemburg en afgezet bij het huis van [A] in [Q]. [A]betaalde belanghebbende voor het besturen van de auto ƒ 250 per keer. De huurprijs van de auto werd eveneens door [A] voldaan.

2.6. Door belanghebbende werden in de onderhavige periode in totaal 402 sloffen sigaretten bij [A] ingekocht. Partijen zijn het erover eens dat het hierbij om in totaal 80.400 sigaretten gaat. Van de ingekochte sigaretten werden op 21 januari 1997 22.650 sigaretten in beslag genomen. De overige 57.750 sigaretten werden door belanghebbende aan derden verkocht.

2.7. De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag accijns werd bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een, berekend naar een aantal van in totaal 557.750 sigaretten. Dit aantal bestaat uit 500.000 sigaretten die bij de hiervoor onder 2.3 tot en met 2.5 bedoelde vijf transporten naar schatting ten minste zijn vervoerd, alsmede de onder 2.6 genoemde 57.750 sigaretten die door belanghebbende aan derden zijn verkocht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of in de naheffingsaanslag na vermindering terecht mede de 500.000 sigaretten zijn begrepen die in de periode april 1996 tot 21 januari 1997 ten minste van Gran Canaria naar [Q] zijn vervoerd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één berekend naar een aantal van 57.750 sigaretten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In het onderhavige geschil staat centraal het antwoord op de vraag of belanghebbende de 500.000 sigaretten die in de onderhavige periode ten minste zijn vervoerd van Gran Canaria naar [Q] in de zin van artikel 2f van de Wet op de accijns voorhanden heeft gehad.

4.2. Van het voorhanden hebben in de onder 4.1 bedoelde zin kan naar het oordeel van het Hof eerst worden gesproken indien ten minste sprake is van enige daadwerkelijke beschikkingsmacht over de betreffende accijnsgoederen.

4.3. Met betrekking tot het vervoer per vliegtuig van de sigaretten van Gran Canaria naar Luxemburg kan ten aanzien van belanghebbende niet worden volgehouden dat hij de bij die vluchten vervoerde sigaretten in die fase van het vervoer in de bedoelde zin voorhanden had. Hij was niet (mede) bij het organiseren van die vluchten betrokken, was daarbij niet aanwezig en had in de betreffende fase van het vervoer op geen enkele wijze beschikkingsmacht over de bij die vluchten vervoerde sigaretten.

4.4. Met betrekking tot het vervoer per auto van de sigaretten van Luxemburg naar [Q] kan ten aanzien van belanghebbende evenmin worden volgehouden dat hij de in de autoritten, waarbij [B] als chauffeur heeft gefungeerd, vervoerde sigaretten in die fase van het vervoer in de bedoelde zin voorhanden heeft gehad. Hij was bij die autoritten niet aanwezig en had in de betreffende fase van het vervoer op geen enkele wijze beschikkingsmacht over de bij die ritten vervoerde sigaretten.

4.5. Hoewel belanghebbende bij twee van de drie autoritten van Luxemburg naar [Q] waarin hij als chauffeur heeft gefungeerd wel betrokken is geweest bij het vervoer van de desbetreffende sigaretten, kan naar het oordeel van het Hof niet worden volgehouden dat hij die sigaretten in de bedoelde zin voorhanden heeft gehad. Het feit dat belanghebbende wist dat de door hem vervoerde koeriers sigaretten bij zich hadden brengt niet mee dat hij enige daadwerkelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de vervoerde sigaretten. De beschikkingsmacht over de sigaretten lag bij de koeriers die de sigaretten moesten afleveren bij [A], en niet bij belanghebbende die slechts als chauffeur fungeerde. Het Hof vindt voor dit oordeel mede steun in het feit dat belanghebbende voor het besturen van de auto per keer een vergoeding van slechts ƒ 250 ontving. Hieruit leidt het Hof af dat belanghebbende uitsluitend verantwoordelijkheid droeg voor het besturen van de auto.

4.6. Het beroep is derhalve gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende bij de ontvangstbevestiging van het beroepschrift door middel van de daarbij gevoegde brochure is gewezen op de mogelijkheid van een proceskostenvergoeding doch daarom niet heeft verzocht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- berekent de verschuldigde accijns nader op 57.750 × ƒ 131,10 per 1.000 stuks sigaretten = ƒ 7.571 en vermindert de aanslag dienovereenkomstig;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 102,10 (ƒ 225) te vergoeden;

- wijst de Staat aan als de in artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die het griffierecht dient te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 27 november 2002 door mr. N.E. Haas, voorzitter, mr. drs. A.M. van Amsterdam en mr. J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 november 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.