Home

Gerechtshof Arnhem, 26-11-2002, AF2946, 02-00124

Gerechtshof Arnhem, 26-11-2002, AF2946, 02-00124

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 november 2002
Datum publicatie
15 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2946
Zaaknummer
02-00124

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/00124 (Energiepremie)

U i t s p r a a k

Op het beroep van [X] te [Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen [P, Team Energiepremies] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking genomen op de voet van artikel 36p, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet).

1. Beschikking en bezwaar

1.1. Nadat het Energiebedrijf N.V. [A te Q] (hierna: het Energiebedrijf) op 2 november 2000 de tijdig door belanghebbende ingediende aanvraag energiepremie had afgewezen heeft belanghebbende op 18 december 2000 bij de Inspecteur een verzoek tot heroverweging ingediend.

1.2. De Inspecteur heeft bij beschikking van 22 januari 2001 negatief beslist op dit verzoek.

1.3. Na daartegen tijdig ingediend bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 5 april 2001 het bezwaar afgewezen en de beschikking gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Belanghebbende heeft bij dit Hof beroep ingesteld tegen de in 1.2. genoemde uitspraak.

2.2. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 17 mei 2001. De Inspecteur heeft op 20 december 2001 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 29 oktober 2002 te Arnhem is verschenen [Belanghebbendes gemachtigde] is - hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen - niet verschenen.

3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht negatief heeft beslist op belanghebbendes verzoek tot heroverweging van de premie-aanvraag.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting mondeling toegevoegd:

Namens de Inspecteur

In de toelichting op de Wet, waarop de onderhavige Regeling Energiepremie (hierna: de Uitvoeringsregeling) is gebaseerd, wordt in verband met het begrip woning gesproken van een huishouden. In de Uitvoeringsregeling is het begrip woning nader ingevuld als "voor permanente bewoning bestemde woning".

Artikel 36p van de Wet is eind 1999 - bij wijzigingswet - in het leven geroepen om bij geschillen met het Energiebedrijf een uitspraak van de Inspecteur te kunnen vragen en aldus een rechtsingang bij de belasting-rechter mogelijk te maken. De premieregeling is een rechtstreeks uitvloeisel van het Kyoto-overleg. Daarbij is gekozen voor het doelgericht terugsluizen van de voordelen van energiezuinig gebruik naar huishoudens. Het gaat dan om duurzame energiebezuiniging en derhalve om woningen die voor permanente bewoning bestemd zijn.

Niet alleen bij de aanschaf van energiebesparende voorzieningen maar ook bij de aanschaf van energiezuinige apparaten wordt beoordeeld of het apparaat duurzaam binnen een huishouding wordt gebruikt. Daartoe moet op het aanvraagformulier voor de energiepremie worden ingevuld op welk adres het apparaat wordt gebruikt. Dit wordt ook gecontroleerd.

3.3. Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur ten onrechte negatief heeft beslist op zijn verzoek tot heroverweging van de premie-aanvraag.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. De vaststaande feiten

4.1. Belanghebbende is eigenaar van de in 1975 aangekochte recreatiewoning [a-weg 1 te R]. In juni 2000 heeft hij het dak van deze recreatiewoning laten renoveren/isoleren en daartoe onder meer circa 71 m² Vapoplex (geïsoleerde dakplaat) aangeschaft. De woning is volledig naar de eis der tijd ingericht en bestemd om voor korte perioden volgtijdig te worden verhuurd voor recreatieve doeleinden.

4.2. Binnen de daartoe gestelde termijn heeft belanghebbende ter zake van de isolatievoorzieningen een aanvraag ingediend bij het Energiebedrijf tot toekenning van een energiepremie als bedoeld in het - op artikel 36p van de Wet gebaseerde - artikel 1 van de Uitvoeringsregeling. Deze aanvraag is zowel door het Energiebedrijf als door de Inspecteur niet gehonoreerd. Het daartegen gerichte bezwaar is afgewezen.

5. Beoordeling van het geschil.

5.1. Op grond van artikel 1, onder 27, van de Uitvoeringsregeling wordt verstaan onder woning:

a. een voor permanente bewoning bestemd gebouw;

b. een woongebouw;

c. een wooneenheid of

d. een voor permanente bewoning bestemde woonwagen of woonboot met een vaste stand- of ligplaats.

5.2. Hoewel in artikel 36p van de Wet niet met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat onder woning moet worden verstaan een gebouw dat of een eenheid die voor permanente bewoning is bestemd, komt uit de toelichting op de (wijzigings)wet van 16 december 1999, Stb. 557, waarbij het betreffende artikel in de Wet werd opgenomen, duidelijk naar voren dat met de invoering van het verstrekken van energiepremies is beoogd het stimuleren van duurzaam zuinig energiegebruik van huishoudens. In dat kader is aangegeven dat de premie niet is bedoeld voor het zodanig (zuinig) gebruik van energie door bedrijven en door incidentele afnemers. Naar het oordeel van het Hof duidt het woord huishouden te dezen dan ook op een zekere duurzaamheid van het aan de woning gekoppelde energiegebruik door vaste bewoners voor wie de woning als hoofdverblijf dient. Daaronder valt niet het gebruik van een woning bestemd voor recreatieve doeleinden welke doorgaans telkens voor korte tijd aan wisselende personen worden verhuurd of door wisselende personen worden gebruikt. Gelet op de ratio en de strekking van voornoemd artikel 36p, is de regelgever met de invulling van het begrip woning zoals neergelegd in artikel 1, onder 27, van de Uitvoeringsregeling niet buiten zijn in artikel 36p, zesde lid, gedelegeerde bevoegdheid getreden. Daarbij verdient opmerking dat aan de regelgever een zekere beoordelingsvrijheid toekomt om de grens zo te trekken dat de regeling praktisch uitvoerbaar is.

5.3. Het Hof is van oordeel dat de onderhavige recreatiewoning - gelet op haar onder 4.1 weergegeven aard en bestemming om voor korte perioden volgtijdig te worden verhuurd voor recreatieve doeleinden - niet is aan te merken als een als tot hoofdverblijf dienende onroerende zaak, nu van die onroerende zaak niet kan worden volgehouden dat zij is bestemd voor permanente bewoning door vaste bewoners. Daaraan staat niet in de weg dat de woning voor wat betreft de aard en inrichting permanent zou kunnen worden bewoond.

5.4. Aan dit oordeel doet evenmin af hetgeen ook overigens door belanghebbende ter verdediging van zijn standpunt naar voren is gebracht, met name ook niet zijn stelling dat het energiegebruik door de intensieve bezetting van de vakantiewoning niet veel lager is dan het energiegebruik in een voor permanente bewoning geschikt gebouw.

5.5. Nu de recreatiewoning van belanghebbende niet voldoet aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een energiepremie, is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.

6. Slotsom

Het beroep is ongegrond.

7. proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

Aldus gedaan te Arnhem op 26 november 2002 door mr. M.C.M. de Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.

(J.J. Gankema) (M.C.M. de Kroon)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 november 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.