Home

Gerechtshof Arnhem, 28-11-2002, AF2948, 01-01311

Gerechtshof Arnhem, 28-11-2002, AF2948, 01-01311

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 november 2002
Datum publicatie
15 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2948
Zaaknummer
01-01311

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 01/01311 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 780.148,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 8 november 2002 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A, verbonden aan accountantskantoor B] als gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.

De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

2.1. In het kader van de bedrijfsbeëindiging van zijn veehouderij eind 1997 heeft belanghebbende op 3 december 1997 twee percelen cultuurgrond verkocht aan de gemeente [Z]. De gemeente wil deze grond, welke grenst aan de oostzijde van de woonkavel van belanghebbende, gebruiken voor woningbouw.

2.2. Tegemoetkomend aan belanghebbendes wens om op zijn woonkavel naast de bestaande woning een nieuwe woning te bouwen, heeft de gemeente toegezegd zich in te zullen spannen om de daartoe benodigde bouwvergunning (waarvoor tevens de goedkeuring van Gedeputeerde Staten vereist is) te realiseren. In artikel 10a van de verkoopovereenkomst is (voor zover van belang) daarover vastgelegd:

"De gemeente zal in een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van het bij verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [Z], sectie H, nummer 2744, een mogelijkheid creëren dat aan de westkant, naast de bestaande woning [a-weg 1], een woning gebouwd kan worden (inspanningsverplichting). Voor de realisering van deze bouwmogelijkheid is goedkeuring vereist van het college van Gedeputeerde Staten."

2.3. Indien de onder 2.2 omschreven nieuwbouw uiteindelijk niet mogelijk blijkt, stelt de gemeente belanghebbende een bouwkavel ter beschikking op de aan de gemeente verkochte grond. In artikel 10b van de verkoopovereenkomst is (voor zover van belang) daarover vastgelegd:

"Blijkt dat het realiseren van de bouwmogelijkheid, als bedoeld in de eerste volzin van het bepaalde onder a van dit artikel, niet mogelijk is, dan zal de gemeente aan verkoper een bouwkavel beschikbaar stellen binnen het op het verkochte uit te werken verkavelingsplan van woningbouwterrein. Deze kavel zal tegen betaling van een bedrag van ƒ 25.000,-- door verkoper, worden overgedragen door de gemeente aan verkoper (de kosten van overdracht komen voor rekening van de gemeente). De gemeente zal rekening houden met de wens van verkoper om de betreffende bouwkavel aan de oostzijde (straatzijde) van het pand [a-weg 1] te situeren."

2.4. De Inspecteur heeft aan de toezegging van de gemeente om een bouwvergunning te realiseren dan wel een vervangende bouwkavel beschikbaar te stellen, een financiële waarde toegekend en deze aangemerkt als een belaste bate welke opkomt en aan belanghebbende toekomt in het kader van zijn bedrijfsbeëindiging.

2.5. De waarde van de onder 2.2 omschreven bouwvergunning is door de Inspecteur, na taxatie van een bouwkavel aan de westzijde, als volgt vastgesteld:

getaxeerde waarde bouwkavel westzijde 70.000

waarde in bestaande bestemming 10.500

belast voordeel 59.500

zijnde de waardeaangroei als gevolg van de bestemmingswijziging.

2.6. De waarde van de onder 2.3 omschreven vervangende bouwkavel aan oostzijde is door de Inspecteur na taxatie vastgesteld op:

getaxeerde waarde bouwkavel oostzijde 90.000

aankoopprijs gemeente 25.000

belast voordeel 65.000

waarbij de Inspecteur uitgaat van een kavel van 600 m² terwijl in het bezwaarschrift wordt uitgegaan van een te verkrijgen kavel van 1.100 m².

2.7. Bij de aanslagregeling is het aangegeven belastbaar inkomen verhoogd met een bedrag van ƒ 61.800,-, berekend door het onder 2.6 genoemde voordeel van ƒ 65.000,- te verminderen met een waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) van de grond ad ƒ 4.200,-. Weliswaar is hierbij een rekenfout van ƒ 1.000,- gemaakt ten nadele van belanghebbende maar de Inspecteur is van opvatting dat het bedrag van ƒ 61.800,- nog altijd niet te hoog is omdat bij de aanslagregeling het voordeel van ƒ 65.000,- ten onrechte is verminderd met genoemde WEVAB.

2.8. Het onder 2.5 berekende voordeel is lager dan de correctie van ƒ 61.800,- maar de Inspecteur houdt vast aan zijn correctie onder het inroepen van het recht op interne compensatie. Door een rekenfout heeft belanghebbende, naar het de Inspecteur eerst nu blijkt, ƒ 6.008,- te weinig aan bestemmingswijzigingswinst aangegeven.

2.9. Bij de berekening van de stakingswinst van belanghebbendes onderneming is in de aangifte zijn woonhuis gewaardeerd op 60% van de waarde in vrij opleverbare staat. Bij het vaststellen van de aanslag is deze waardering door de Inspecteur gecorrigeerd en verhoogd tot 80% van de waarde in vrij opleverbare staat.

In de daarop volgende bezwaarfase heeft belanghebbende hierin berust. In reactie op de aankondiging van de Inspecteur om deze correctie aan te brengen schrijft de gemachtigde in zijn brief van 5 juli 2000 op dat onderdeel geen bezwaren meer te zullen aanvoeren.

In de beroepsfase wenst belanghebbende echter alsnog een beroep te doen op afspraken welke zijn gemaakt tussen de belastingdienst te [P] en een aantal belastingadvieskantoren over de waardering van een woonhuis dat deel uitmaakt van een stakend agrarisch bedrijf. In de brief van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] van 6 december 2000 aan [B] accountants (bijlage 11 van het verweerschrift) wordt deze afspraak als volgt bevestigd: "Hoofdregel is dat het percentage gelijk is aan de leeftijd van de stakende en in de woning wonende ondernemer. Er moet uiteraard, conform de jurisprudentie, sprake zijn van een voornemen tot duurzame zelfbewoning".

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het aangegeven belastbaar inkomen met ƒ 61.800,- heeft verhoogd in verband met de te realiseren bouwvergunning dan wel de te verkrijgen vervangende bouwkavel. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2. Voorts is in geschil of de Inspecteur terecht in afwijking van de aangifte (en naar belanghebbende stelt tevens in afwijking van de onder 2.9 genoemde afspraak) de waarde van het woonhuis heeft gesteld op 80% van de waarde in vrij opleverbare staat. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.4. De Inspecteur heeft ter zitting, het voorlopig oordeel van het Hof gehoord hebbende, zijn stelling dat belanghebbende in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, laten vallen alsmede zijn beroep op toepassing van artikel 25, lid 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 654.598,-

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4.Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbendes uitgangspunt dat, als de aangevraagde bouwvergunning niet zou worden verleend, er sprake is van een partiële ontbinding van de overeenkomst met de gemeente waarbij met terugwerkende kracht één door belanghebbende te gebruiken bouwkavel zou worden uitgezonderd van de totale verkoopovereenkomst, kan het Hof niet volgen. Dit uitgangspunt is gebaseerd op belanghebbendes (blote) stelling dat, in weerwil van de duidelijke formulering van artikel 10b van de overeenkomst, de bedoeling van partijen eigenlijk was om in een dergelijk geval tot een partiële ontbinding te komen.

Tegenover de betwisting door de Inspecteur rust op belanghebbende de plicht bewijs bij te brengen voor zijn stelling, bij voorbeeld door een verklaring te produceren van de andere contractpartij die zijn stellingname onderschrijft.

Belanghebbende is in deze bewijslast niet geslaagd. Het Hof volgt dan ook, mede op grond van de tekst van artikel 10a en 10b van de verkoopovereenkomst welke naar het oordeel van het Hof duidelijk en eenduidig is, de stelling van de Inspecteur dat in de overeenkomst met de gemeente is bepaald dat ten behoeve van belanghebbende een bouwvergunning wordt gerealiseerd, dan wel dat belanghebbende een vervangende bouwkavel zal worden toebedeeld.

Het voordeel dat hem aldus in het kader van zijn bedrijfsbeëindiging toekomt is, naar de Inspecteur terecht stelt, voor belanghebbende een belaste bate.

4.2. Het te belasten voordeel ter zake van de bouwvergunning is door de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof terecht, vastgesteld op minimaal ƒ 61.800,-. Deze, met een taxatie onderbouwde, berekening alsmede het beroep van de Inspecteur op interne compensatie teneinde het onder 2.5 becijferde bedrag naar boven bij te stellen, is door belanghebbende niet of onvoldoende bestreden.

Belanghebbendes stelling dat de waarde van de inspanningsverplichting van de gemeente en de daarmee te realiseren bouwvergunning te verwaarlozen is, is onvoldoende onderbouwd en wordt door het Hof verworpen.

4.3. Het te belasten voordeel ter zake van de vervangende bouwkavel is door de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof terecht, vastgesteld op (eveneens) minimaal ƒ 61.800,-. Deze, met een taxatie onderbouwde, berekening alsmede het beroep van de Inspecteur op interne compensatie van de onder 2.7 beschreven rekenfout met een bij de aanslagregeling onterecht toegepaste vermindering met de WEVAB, is door belanghebbende niet of onvoldoende bestreden.

Dit oordeel vindt bevestiging in het gegeven dat de Inspecteur bij zijn taxatie uitgaat van een te verkrijgen kavel van (slechts) 600 m² terwijl belanghebbende in het bezwaarschrift uitgaat van een veel grotere kavel van 1.100 m² hetgeen (vermenigvuldigd met de in de taxatie gehanteerde grondprijs) tot een nog veel hoger bedrag zou leiden.

Belanghebbendes, in het bezwaarschrift ingenomen, stelling dat vanwege het uitblijven van een gewijzigd bestemmingsplan de kavel vooralsnog moet worden aangemerkt als 'weideland' met een daarmee samenhangende lagere grondprijs, is in het licht van zowel zijn eigen als de gemeentelijke bouwplannen onbegrijpelijk en wordt door het Hof verworpen.

4.4. Het vorenoverwogene en hetgeen onder 2.5 tot en met 2.8 aan feiten is vermeld, in onderlinge samenhang bezien, brengen het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur terecht het aangegeven belastbaar inkomen met ƒ 61.800,- heeft verhoogd.

4.5. Belanghebbendes stelling dat, op grond van de onder 2.9 genoemde afspraak, de waarde van belanghebbendes woonhuis moet worden gesteld op een lager bedrag dan de door de Inspecteur aangehouden 80% van de waarde in vrij opleverbare staat, wordt door het Hof verworpen.

Aan de in de afspraak opgenomen voorwaarde, dat sprake moet zijn van een voornemen tot duurzame zelfbewoning, wordt namelijk niet voldaan. Belanghebbendes, in de overeenkomst met de gemeente uitdrukkelijk bedongen en vervolgens vastgelegde, wens om ofwel een nieuw huis te bouwen naast het bestaande woonhuis, dan wel de nieuw te verwerven kavel daartoe te gebruiken, kan tot geen andere conclusie leiden dan dat een voornemen tot duurzame bewoning ontbreekt.

Het ter zitting aangedragen argument dat de nieuwbouw tot op heden nog niet is gerealiseerd, maakt dat niet anders nu daarmee het voornemen (ten tijde van de staking) niet is gewijzigd.

Het ter zitting door gemachtigde naar voren gebrachte tweede argument dat aan de eis van (een voornemen tot) duurzame zelfbewoning wordt voldaan omdat de tot op heden inwonende kinderen van belanghebbende in de oude woning achter willen blijven, leidt evenmin tot een ander oordeel. De afspraak ziet op bewoning door de ondernemer en een eventueel aanwezige partner, die de zelfbewoning voortzetten. In de onderhavige situatie kunnen inwonende kinderen hun ouders volgen naar de nieuw te realiseren woonruimte dan wel, indien hun leeftijd dan wel een andere persoonlijke omstandigheid hen daartoe inmiddels aanleiding geeft, elders woonruimte zoeken. Hun voornemen om in de oude woning achter te blijven kan in dit verband worden aangemerkt als het realiseren door hen van vervangende woonruimte. Het leidt in ieder geval niet tot een (zoals in de brief geformuleerd) voornemen tot duurzame zelfbewoning van de in de woning wonende ondernemer.

4.6. Het gelijk is aan de Inspecteur, het beroep wordt afgewezen.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan te Arnhem op 28 november 2002 door mr. Haas, vice-president, voorzitter, mr. drs. van Amsterdam en mr. Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 november 2002

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.