Home

Gerechtshof Arnhem, 28-11-2002, AF3200, 95-01957

Gerechtshof Arnhem, 28-11-2002, AF3200, 95-01957

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 november 2002
Datum publicatie
22 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF3200
Zaaknummer
95-01957

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 95/01957 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de door van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1988.

1.Aangifte en bezwaar

1.1. De aanslag, gedagtekend 30 september 1992, is in afwijking van de aangifte (negatief ƒ 59.698) opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 4.586.230.

1.2. Bij zijn uitspraak van 22 december 1995 heeft de Inspecteur het belastbare inkomen naar aanleiding van een tijdig ingediend bezwaarschrift verminderd tot ƒ 4.524.157 waarvan naar een tarief van 20% belast een gedeelte ten belope van ƒ 3.057.261.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is op 5 december 1995 ter griffie ingekomen en aangevuld bij een brief (met drie bijlagen) van 17 januari 1996, ingekomen op 19 januari 1996.

2.2. De Inspecteur heeft op 11 april 1996 zijn verweerschrift (met twaalf bijlagen) ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, door de Inspecteur beantwoord in een conclusie van dupliek.

2.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 11 februari 1998 te Arnhem.

Aldaar zijn verschenen belanghebbende met zijn gemachtigde [A, alsmede de Inspecteur-1].

Beide partijen hebben pleitnota's overgelegd die als hier ingelast moeten worden aangemerkt.

Vervolgens is de zaak, wegens een poging van de partijen om het geschil door een compromis te beslechten, voor onbepaalde tijd aangehouden.

Naar aanleiding van een brief, gedagtekend 24 februari 2001, waarin een nieuwe gemachtigde van de belanghebbende het Hof meedeelt niet tot intrekking van het beroepschrift te kunnen overgaan omdat - althans, zolang als - er geen zekerheid bestaat dat "de belastingdienst het compromis naar de geest en de letter wil uitvoeren", heeft het Hof de behandeling hervat.

2.4. Bij het onderzoek ter zitting op 28 juni 2002 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende, bijgestaan door [gemachtigde B, alsmede de Inspecteurs-2, 3 en 4].

De door [belanghebbende, belanghebbendes gemachtigde B en Inspecteur-2] overgelegde notities van de ter zitting gehouden pleidooien worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

2.5. Voorafgaand aan de vervolgzitting op 11 oktober 2002 te Arnhem hebben beide partijen stukken ingezonden waarvan zij over en weer kennis hebben kunnen nemen en die tot de gedingstukken behoren.

Aanwezig waren op deze zitting de onder 2.4 genoemde personen, met uitzondering van [Inspecteur-4].

Gehoord is een viertal getuigen [getuige-1, getuige-2, getuige-3 en getuige-4) inzake de tijdigheid van de aanslagen en de wijze van totstandkoming van de onder 4.2 nader te noemen vaststellingsovereenkomst (de overeenkomst).

Voor de inhoud van hun verklaringen zij verwezen naar de desbetreffende processen-verbaal, waarvan de partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich in de hierna te noemen slotzitting hebben kunnen uitlaten.

2.6. Afgerond is de mondelinge behandeling op 28 oktober 2002 te Arnhem, waar wederom zijn verschenen [belanghebbende, bijgestaan door gemachtigde B, alsmede Inspecteur-1, bijgestaan door Inspecteurs -2 en -3]

Ook voor deze zitting hebben de partijen stukken ingezonden en overgelegd waarvan zij wederzijds kennis hebben kunnen nemen en die, evenals de notities van het door [gemachtigde B] in deze zitting gehouden pleidooi, bij de gedingstukken zijn gevoegd.

Een verzoek van [gemachtigde B] om zelf als getuige te worden gehoord en [Inspecteur-3] als getuige te ondervragen heeft het Hof afgewezen omdat [gemachtigde B] in zijn positie als gemachtigde geen getuige kan zijn, terwijl van [Inspecteur-3] over hetgeen [gemachtigde B] wenst vast te stellen reeds een ambtsedige verklaring voorhanden is.

2.7. Het Gerechtshof heeft voor zover in deze en in de overige onder 2.8 genoemde procedures de overeenkomst van belang is, zijn onderzoek vooreerst beperkt tot de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en de partijen toegezegd hen, als het Hof bij verdere beraadslaging tot de conclusie komt dat de onder 4.2 bedoelde overeenkomst partijen niet bindt, in de gelegenheid te zullen stellen zich uit te laten over de materiële kant van de door de overeenkomst bestreken aanslagen.

2.8. Tegelijk met het onderwerpelijke beroepschrift, doch niet gevoegd, zijn tijdens deze drie zittingen ook behandeld de namens belanghebbende ingediende beroepschriften betreffende de hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990 (00/00532), 1991 (00/00533), 1992 (00/00534), 1993 (00/00535) en 1994 (00/00536), alsmede de beroepschriften inzake de aan de besloten vennootschap met beperkte [C B.V. te Z] opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting over de jaren 1988 (kenmerk Hof 95/01216), 1990 (00/00538), 1992 (00/005400), 1993 (00/00541) en 1994 (00/00542) en voorts - in de eerste en tweede van de hiervoor genoemde reeks van drie zittingen slechts voor zover in de desbetreffende jaren de overeenkomst een rol speelt - de beroepschriften [C B.V.] betreffende de vennootschapsbelasting 1995 en 1996 (00/00650 respectievelijk 01/02994) en de beroepschriften van belanghebbende betreffende de inkomstenbelasting 1995 en 1996 (00/00053 respectievelijk 01/02046).

Al hetgeen in één van deze zaken aan feiten en cijfers naar voren is gebracht geldt - indien en voorzover van belang - als in al deze zaken aan de orde gesteld.

2.9. Belanghebbenden (waarmee in deze uitspraak wordt gedoeld op [belanghebbende] en op [C] B.V. tezamen) hebben tijdens en tussen de zittingen de Inspecteur enige malen voorgesteld de belastingprocedures over reeksen van jaren met gesloten beurzen te beëindigen.

De Inspecteur is daartoe niet bereid gebleken.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak, vaststelling van het belastbare inkomen primair en subsidiair op ƒ 3.040.122, kennelijk geheel te belasten naar voormeld tarief van 20%, meer subsidiair op ƒ 4.524.157, naar aan te nemen valt, geheel belast tegen een tarief van 20%, en veroordeling van de Inspecteur in de kosten van deze procedure.

Vooreerst dient zijns inziens echter te worden onderzocht of de bestreden aanslag is opgelegd binnen de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gestelde termijn.

Aan de op 3 december 2000 door hem ondertekende overeenkomst (zie onder 4.2 hierna) waarin het belastbare inkomen wordt verminderd tot ƒ 3.040.122 (belastingvrije som ƒ 8.597) acht hij zich niet gebonden.

3.2. De Inspecteur stelt voorop dat belanghebbende aan de overeenkomst moet worden gehouden.

Mocht dat niet het geval zijn dan concludeert hij tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep.

4. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde kan als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet, althans onvoldoende weersproken, worden uitgegaan van het volgende.

4.1. Belanghebbende gaf een belastbaar inkomen aan van - ƒ 59.698

De Inspecteur voegt daaraan (na bezwaar) toe:

- correcties niet in geschil ƒ 3.083.855

- ontvangen bemiddelingsprovisie ƒ 1.500.000 ƒ 4.583.855

vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 4.524.157

(belast naar een tarief van 20% : ƒ 3.057.261)

4.2. Achtereenvolgens in november 2000 en op 3 december 2000 onder-tekenden [Inspecteur-3] namens de Inspecteur Belastingdienst/Ondernemingen [P] en [belanghebbende] in privé zowel als in hoedanigheid van bestuurder van [C] B.V. een "vaststellingsovereenkomst" met het doel de geschillen te beëindigen die waren gerezen met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting 1988 tot en met 1994 van [belanghebbende] en vennootschapsbelasting 1988 tot en met 1994 van [C] B.V., en om een voor partijen bindende afspraak te maken over de fiscale behandeling van de genoemde aangiften c.q. de daarop betrekking hebbende aanslagen.

4.3. Dezelfde personen ondertekenden op 3 december 2000 ( [belanghebbende]) en op 18 januari 2001 ([Inspecteur-3]) een bijlage bij de overeenkomst (hierna: de bijlage).

Ook deel van de overeenkomst, en als zodanig bindend, is een cijferopstelling door [getuige-4], vastgelegd in een faxbericht van 29 september 2000.

Voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1988 houdt het vorenstaande in:

vaststelling van het belastbare inkomen op ƒ 3.040.122 (belastingvrije som ¦ 8.597) en van de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op ƒ 613.158, met inachtneming van de wettelijke bepalingen inzake heffingsrente en invorderingsrente.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. De Inspecteur staat op het standpunt dat het belastbare inkomen op grond van de overeenkomst dient te worden verminderd tot ƒ 3.040.122.

5.2. Belanghebbende acht zich aan de overeenkomst niet gebonden en voert daartoe aan, zakelijk weergegeven:

a. De laatste alinea van het onder 4.2 genoemde stuk luidt:

Gebondenheid van partijen aan de overeenkomst vervalt indien de onvoorwaardelijk ondertekende overeenkomst niet door partij 2 is retour ontvangen voor de datum van dinsdag 28 november 12.00 uur. Indien de bepalingen van de overeenkomst niet worden nageleefd, kan de inspecteur het compromis als niet verbindend beschouwen.

De Inspecteur heeft het stuk niet voor 28 november 2000 terugontvangen, zodat de overeenkomst niet tot stand is gekomen;

b. De Inspecteur heeft de onder 4.3 genoemde bijlage bij de overeenkomst op 18 januari 2001 ondertekend; gelet op de bedoeling van deze vaststellingsovereenkomst (beëindiging van een geschil) is dat te laat om de overeenkomst nog rechtsgeldig te kunnen ondertekenen;

door in het bijzonder de zeer korte tijdspanne die de Inspecteur voor ogen had - gezien het citaat hiervóór - heeft dit niet-gebondenheid van de partijen tot gevolg;

c. Uit de omstandigheid dat de Inspecteur als opsteller van de overeenkomst deze eerst door de belanghebbende liet tekenen valt af te leiden dat de inhoud voor hem nog niet vaststond terwijl hij door de belanghebbende op 28 november 2000 niet was aanvaard; in elk geval was er op die dag om 12.00 uur geen getekende overeenkomst en dus is er geen overeenkomst tot stand gekomen;

d. Onderdeel E van de bijlage bij de overeenkomst luidt:

De gevolgen van de vaststellingsovereenkomst zullen daar waar noodzakelijk worden voorzien van cijfermatige toelichting aangaande het berekenen van renten in welke vorm dan ook alsmede het verstrekken van toelichting inzake verrekeningen/betalingen op de aanslagen. Daar waar heffingsrente of invorderingsrente verschuldigd is door belastingplichtigen danwel sprake is van te vergoeden rente door de fiscus zal deze worden berekend/vergoed.

Omdat belanghebbenden een betalingsoverzicht verwachtten dat zij niet hebben ontvangen, omdat zou zijn afgesproken maar niet gerealiseerd dat hun maximaal ƒ 60.000 aan heffings-, vertragings- en compensatierente in rekening zou worden gebracht, en omdat een lopend boekenonderzoek snel zou worden afgerond, hetgeen niet is gebeurd, moet worden vastgesteld dat zij hebben gedwaald over hetgeen is overeengekomen zodat de overeenkomst niet bindend is.

e. De overeenkomst is nietig:

- omdat haar inhoud onvoldoende bepaald is;

- omdat zij belanghebbenden - gelet op de clausule inzake de intrekking van de lopende beroepsprocedures, die in redelijkheid van hen niet verlangd mag worden - afdringt van hun gang naar de administratieve rechter;

- omdat belanghebbenden zijn misleid door de Inspecteur die grote tijdsdruk voorwendde en soepele oplossingen beloofde welke zijn uitgebleven; de laatstgenoemde is de overeenkomst niet nagekomen.

f. De overeenkomst geeft geen basis voor de bedragen waarop de aanslagen nader zouden moeten vastgesteld.

g. De Inspecteur heeft zijn kritische opstelling jegens hun aangiften niet laten varen, zodat belanghebbenden hebben gedwaald als zij meenden dat de conflicterende en hoge kosten oproepende wijze van aanslagregeling met de ondertekening van de overeenkomst ten einde zou zijn.

De overeenkomst is geen juiste weergave van hetgeen door de partijen is afgesproken.

h. Door de wederzijdse niet-nakoming is de overeenkomst ontbonden; zo niet, dan moet zij worden ontbonden wegens wanprestatie van de zijde van de Inspecteur.

5.3. De dagtekening van het aanslagbiljet is 30 september 1992, reden voor belanghebbende om te stellen dat de aanslag niet is opgelegd binnen de in artikel 11, derde lid, van de AWR gestelde, op 31 december 1991 geëindigde termijn van drie jaren.

5.4. De Inspecteur heeft de indruk dat belanghebbenden spijt hebben van het sluiten van een compromis; hij ziet daarin geen reden hen er niet aan te houden.

Hij wijst erop dat aan de overeenkomst langdurige besprekingen met ter zake kundigen zijn voorafgegaan, zodat het plaatsen van de handtekening op 3 december 2000 een bewuste en doordachte keus moet zijn geweest.

Lopende de onderhandelingen hebben belanghebbenden tal van eisen gesteld waaraan de Inspecteur niet heeft willen of kunnen voldoen.

Wat op schrift werd gesteld is dan ook wat tussen de partijen geldt, niet alles wat men voorts nog graag opgenomen had gezien.

Hij bestrijdt en ontkent dan ook de juistheid van alles wat belang-hebbenden ter ondersteuning van hun standpunt, dat de overeenkomst nietig is dan wel moet worden ontbonden, naar voren hebben gebracht en waarvan onder 5.2 een samenvatting is gegeven.

5.5. Zijn bevoegdheid tot het opleggen van de aanslag op 30 september 1992 berustte, naar hij stelt, op de tweede volzin van de onder 5.3 genoemde wetsbepaling (verleend uitstel).

5.6. Voor hetgeen de partijen voorts ter ondersteuning van hun standpunten aanvoeren zij verwezen naar de van hen afkomstige stukken, waaronder de pleitnota's, en naar de opgemaakte processen-verbaal.

Meer en andere gronden en argumenten dan daarin vermeld hebben zij niet naar voren gebracht.

6. Beoordeling van het geschil

De overeenkomst

6.1. De inhoud van de overeenkomst wordt naar het oordeel van het Hof bepaald door:

a. het eerst door [Inspecteur-3] en vervolgens door [belanghebbende] op 3 december 2000 ondertekende stuk, gedagtekend 23 november 2000, met het opschrift VASTSTELLINGSOVEREENKOMST;

b. de door [belanghebbende] op 3 december 2000 en door [Inspecteur-3] op 18 januari 2001 ondertekende bijlage bij de overeenkomst, gedagtekend 29 november 2000;

c. de in het stuk, genoemd onder 6.1 - a, als bijlage 1 aangeduide "uitwerking compromis [belanghebbende/C B.V.]" bestaande uit 4 bladzijden;

6.2. Voorzover belanghebbende zich met betrekking tot hetgeen, waartoe de partijen zich hebben verbonden, beroept op of verwijst naar andere brieven en documenten dan onder 6.1 vermeld faalt haar betoog.

Dat geldt ook voor de fax van 17 november 2000 van [getuige-4], waarnaar in de overeenkomst niet wordt verwezen en waarvan de inhoud niet strookt met hetgeen later op schrift is gesteld.

Het in het stuk, genoemd onder 6.1 - a, als bijlage 2 aangeduide "compromisvoorstel van 27 november 1998 van de Belastingdienst/ Ondernemingen [P]" bestaande uit 9 bladzijden, mist voor de bepaling van de inhoud van de overeenkomst zelfstandige betekenis nu in onderdeel A van de onder 6.1 - b genoemde bijlage de onder 6.1 - c vermelde uitwerking als leidend en bindend wordt aangeduid.

6.3. De overeenkomst voldoet naar het oordeel van het Hof aan de omschrijving die in artikel 7 : 900 van het Burgerlijk Wetboek van een vaststellingsovereenkomst wordt gegeven.

Dat zij geen juiste weergave is van hetgeen door de partijen is afgesproken heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.

Haar inhoud laat - gelet op de onder 6.1 - c genoemde uitwerking - geen onduidelijkheid bestaan over de belastbare bedragen dan wel inkomens waarnaar de aanslagen waarop zij betrekking heeft moeten worden vastgesteld.

Omdat de partijen de overeenkomst zijn aangegaan ter beëindiging van de tussen hen bestaande geschillen is zij - waar er immers geen geschillen meer zijn - niet nietig op grond van de clausule dat belanghebbenden overgaan tot intrekking van de lopende beroepsprocedures, c.q. zullen afzien van het instellen van bezwaar en beroep.

6.4.Ondanks de onder 5.2 - a weergegeven clausule is de overeenkomst door de na 28 november 2000, 12.00 uur, geplaatste handtekeningen rechts-geldig tot stand gekomen, nu belanghebbende kennelijk geen beletsel zag om haar op 3 december 2000 te bekrachtigen terwijl de Inspecteur zich op deze clausule niet beroept.

Belanghebbendes bewering dat de Inspecteur op 3 december 2000 nog niets had getekend is feitelijk onjuist; zijn op die gedachte berustend betoog treft geen doel.

Dat de bijlage eerst op 18 januari 2001 de handtekening van de Inspecteur verkreeg staat - temeer waar de overeenkomst in hoofdzaak reeds was gesloten - gebondenheid der partijen evenmin in de weg.

6.5.Onderdeel E van de bijlage ziet op haar uitvoering; dat daarmee tot dusver amper een begin is gemaakt rechtvaardigt niet de conclusie dat de overeenkomst niet bindend is.

Voorwaarden als verstrekking door de Inspecteur van een betalings-overzicht, beperking van diverse renten tot maximaal ƒ 60.000 en snelle afronding van het in november 2000 lopende boekenonderzoek treft het Hof niet in de overeenkomst aan; dat aan deze verwachtingen van belanghebbenden, waarvan het Hof bovendien niet is gebleken dat zij gegrond waren (bij voorbeeld op toezeggingen van de Inspecteur), niet is beantwoord levert geen grond op haar onverbindend te verklaren.

6.6. De juistheid van de bewering dat de Inspecteur belanghebbende heeft misleid en hem aldus tot ondertekening van de overeenkomst heeft weten te bewegen is niet aannemelijk geworden.

De getuigenverklaring van [getuige-3] heeft betrekking op het boekenonderzoek van juli 2000 tot april 2002, waarover in de overeenkomst niet meer is vastgelegd dan dat het ook over 1995 en 1996 zal worden ingesteld.

De getuigenverklaring van [getuige-4] voegt daar, doordat zij meer indrukken, meningen en gevoelens behelst dan feiten, weinig aan toe.

Zij biedt het Hof onvoldoende grond voor de vaststelling dat voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst rekening moet worden gehouden met voorwaarden die niet in de onder 6.1 genoemde stukken zijn vastgelegd, of dat haar bekrachtiging door belanghebbende mede berustte op slechts mondelinge toezeggingen van de Inspecteur die hij vervolgens niet is nagekomen.

6.7. Het vorenoverwogene brengt het Hof tot de slotsom dat de overeenkomst noch nietig, noch ontbonden is en ook niet ontbonden behoort te worden.

6.8. Wel onderdeel van de overeenkomst en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is de vaststelling van partijen "dat op grond van deze afspraak partij 1 afziet van verdere betwisting van de correcties en tot intrekking van de lopende beroepsprocedures zal overgaan cq zal afzien van het instellen van bezwaar en beroep".

Deze tekst strookt met de alinea in het onder 6.1 - c genoemde stuk van 29 september 2000 (uitwerking compromis): "Na ondertekening van de ter uitwerking van het compromis te ondertekenen vaststellings-overeenkomst, zullen door of namens belanghebbenden de lopende bezwaar- c.q. beroepschriften worden ingetrokken".

Het Hof zal dan ook beslissen overeenkomstig de inhoud van de overeenkomst, tenzij moet worden aangenomen dat de Inspecteur op 30 september 1992 de bevoegdheid tot het opleggen van de onderwerpelijke aanslag miste; daarover is in de overeenkomst immers niets te vinden en blijkbaar geen afspraak gemaakt.

Tijdigheid van de aanslag

6.9. Met betrekking tot niet alleen deze aanslag, maar de meeste onder 2.8 genoemde aanslagen is door belanghebbenden gesteld dat zij niet binnen de daarvoor geldende termijn zijn opgelegd.

Het Hof stelt voorop dat belanghebbenden, hoewel bijgestaan door gekwalificeerde belastingadviseurs, bij het formuleren van hun bezwaren in geen enkel geval het op zichzelf bepaald niet onbelangrijke argument hebben gebruikt dat de Inspecteur deze aanslagen onbevoegdelijk zou hebben opgelegd, ook niet in de door een vorige gemachtigde bij de eerstgehouden zitting ingediende pleitnotitie.

Ook bij de taaie onderhandelingen over de te sluiten vaststellingsovereen-komst is dit punt niet aan de orde geweest.

Daarin ziet het Hof een sterke aanwijzing dat de aanslagen niet na het verstrijken van de geldende termijnen zijn opgelegd.

De getuigenverklaringen wijzen niet op het tegendeel; weliswaar dacht N. Zevenbergen dat voor de aangifte inkomstenbelasting 1988 alleen gewoon uitstel was verleend maar onder 6.10 komt het Hof tot de conclusie dat die gedachte onjuist moet zijn.

6.10. Het aangiftebiljet Inkomstenbelasting enz. 1988, dat moest worden teruggezonden vóór 1 april, is - naar blijkt uit bijlage a bij het vertoogschrift - door belanghebbende ondertekend op 25 september 1990 en op 26 september 1990 ter inspectie binnengekomen.

Dat was blijkbaar tijdig, want een verhoging op grond van artikel 9, derde lid, van de AWR is niet opgelegd.

Daaruit maakt het Hof op dat voor het doen van deze aangifte ten minste achttien maanden uitstel is verleend, zodat de aanslag tijdig is opgelegd.

7. Slotsom

7.1. De onderwerpelijke aanslag is tijdig opgelegd.

7.2. Het belastbare bedrag blijft - gelet op de overeenkomst - f 3.040.122.

De verschuldigde inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen wordt f 613.158.

7.3. Dit is minder dan na bezwaar was vastgesteld zodat het beroep in zoverre gegrond wordt bevonden..

8. Proceskosten

Omdat de aanslag wordt verminderd acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet adminstratieve rechtspraak belastingzaken.

Deze zaak hangt in oorsprong niet samen met een van de andere onder 2.8 genoemde procedures; wel vond het aantal zittingen zijn oorzaak mede in de andere procedures zodat het Hof met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt tot de volgende berekening:

3 (beroepschrift, repliek en twee zittingen) × 1 (gewicht) × € 322 = € 966.

9.Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert het bedrag van de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen tot ƒ 613.158

- gelast de Inspecteur belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 34,03 (f 75) te vergoeden;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 966;

- wijst de Staat aan als de in artikel 8:74, eerste lid, en artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten dient te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 28 november 2002 door mr. N.E. Haas, vice-president, als voorzitter, mr. drs. Van Amsterdam en mr. Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Delnooz - Engels als griffier.

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N. E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.