Home

Gerechtshof Arnhem, 26-11-2002, AF3204, 02-00184

Gerechtshof Arnhem, 26-11-2002, AF3204, 02-00184

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 november 2002
Datum publicatie
22 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF3204
Zaaknummer
02-00184

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/00184 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999

nummer : [01.H96]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende was financiëel directeur bij[A-1 BV en A-2 BV]. Beide vennootschappen waren dochtermaatschappijen van [A] BV.

2. Zowel belanghebbende, als de algemeen directeur, hebben bij notariële akte van 12 december 1997 aan [A] BV, vanwege de slechte financiële positie en ter verbetering van het management van die vennootschap, ieder een achtergestelde lening (hierna: de lening) verstrekt ter grootte van ƒ 50.000. In die akte zijn onder meer de volgende voorwaarden opgenomen:

a. de lening is uiterlijk per 1 juni 1998 volledig opvorderbaar,

b. indien de lening van ƒ 50.000 op 1 juni 1998 niet door [A] is terugbetaald, heeft belanghebbende het recht de vordering te converteren in minimaal 5% nieuw uit te geven aandelen [A] BV.

3. [A]BV werd op 11 augustus 1999 in staat van faillissement verklaard. [A-1] BV en [A-2] BV op 12 augustus 1999.

4. Op 7 februari 2001 heeft de curator belanghebbende bericht dat hij ten aanzien van zijn vordering op [A]BV geen uitkering kan verwachten.

5. Belanghebbende heeft in 1999 ter zake van verlies op de achtergestelde lening een bedrag van ƒ 50.000 aan beroepskosten opgevoerd. De Inspecteur heeft deze kosten gecorrigeerd naar een bedrag van ƒ 3.174 (arbeidskostenforfait) en het belastbaar inkomen voor 1999 als volgt vastgesteld:

Aangegeven belastbaar inkomen ƒ 63.051

Bij:

Verlies achtergestelde lening ƒ 50.000

Af:

Arbeidskostenforfait ƒ 3.174 -/-

Vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 109.877

6. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende het verlies op de achtergestelde lening aan [A]BV als werkelijke beroepskosten ingevolge artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) op zijn inkomen in mindering mag brengen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

7. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet zijn aftrekbare kosten onder meer de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot behoud van die inkomsten.

8. De Hoge Raad heeft reeds in zijn arrest van 11 januari 1961, nr. 14452, BNB 1961/67, beslist dat onder de kosten tot behoud van de inkomsten worden verstaan alle uitgaven die geschieden met het doel te voorkomen, dat de inkomsten uit een bepaalde bron zullen verminderen of ophouden te vloeien en die met deze bron van inkomsten in zodanige betrekking staan, dat zij als een op de opbrengst daarvan rustende last kunnen worden beschouwd.

9. Het is aan belanghebbende om, bij betwisting door de Inspecteur, aannemelijk te maken dat het voormelde verlies moet worden gerekend tot de op zijn loon uit dienstbetrekking drukkende kosten tot behoud daarvan.

10. Belanghebbende stelt daartoe in zijn beroepschrift dat de aandeelhouders van [A]BV eerst bereid waren te investeren in het concern, indien belanghebbende en de algemeen directeur leningen zouden verstrekken. Tevens stelt belanghebbende dat hij slechts bij bereidheid tot financiële deelname in het concern zijn functie van financieel directeur zou kunnen blijven uitoefenen en dat het alternatief een andere functie zou zijn. De Inspecteur heeft belanghebbendes stellingen gemotiveerd bestreden.

11. Tot de hiervoor onder 8. bedoelde aftrekbare kosten kan een geval als het onderhavige niet worden gerekend aangezien belanghebbende tegenover de deelneming in de financiering van de werkgever een vordering op die werkgever heeft verworven.

In dat geval kan het bedrag van ƒ 50.000 als een verlies op een tot het privé-vermogen van belanghebbende behorend vermogensbestanddeel niet in aftrek worden gebracht.

12. Op grond van het bovenstaande is het beroep ongegrond.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2002 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.J. Gankema) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 december 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.