Gerechtshof Arnhem, 04-12-2002, AF3380, 00-00143
Gerechtshof Arnhem, 04-12-2002, AF3380, 00-00143
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 december 2002
- Datum publicatie
- 27 januari 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2002:AF3380
- Zaaknummer
- 00-00143
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 00/00143 (omzetbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : Autobedrijf [X] B.V.
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting 1997
nummer : [01]
mondelinge behandeling : op 20 november 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende houdt zich zowel bezig met de verkoop van nieuwe auto's als met de verhuur van auto's en de verkoop van gebruikte auto's. Ter zake van de verkoop van gebruikte auto's wordt door belanghebbende de zogenaamde margeregeling toegepast. Voor het bepalen van de winstmarge hanteert belanghebbende de zogenaamde globalisatieregeling. Per 1 juli 1997 heeft belanghebbende haar activiteiten betreffende de verkoop van nieuwe auto's op de twee locaties overgedragen aan derden. Partijen zijn toen overeengekomen dat belanghebbende zelf de bestaande voorraad auto's zou (uit)verkopen.
2. Op 31 december 1997 heeft belanghebbende nog 5 marge-auto's in voorraad en in 1998 koopt zij 3 marge-auto's in. De 8 vorenbedoelde auto's worden in 1998 verkocht. De verhuur van auto's is voortgezet tot en met 20 oktober 1998. De ter zake van vorenbedoelde verkoop en verhuur verschuldigde omzetbelasting heeft belanghebbende in 1998 maandelijks op aangifte voldaan.
3. In hoofdstuk 4, paragraaf 18 van het Voorschrift Margeregeling (Besluit staatssecretaris van Financiën van 10 mei 1995, nr. VB95/1237, gewijzigd bij Besluit van 10 november 1995, nr. VB95/3344, V-N 1995, blz. 4174) wordt onder bepaalde voorwaarden toegestaan dat in het jaar van beëindiging van het bedrijf de beginvoorraad van dat jaar in mindering wordt gebracht op de behaalde winstmarge. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder "bedrijfsbeëindiging" verstaan: de definitieve beëindiging van de wederverkoop van gebruikte goederen (...).
4. Belanghebbende verdedigt dat zij haar wederverkoopactiviteiten in 1997 heeft beëindigd en dat zij aldus een beroep kan doen op de hiervoor aangehaalde goedkeuring. Belanghebbende voert daartoe aan dat sprake is geweest van een langlopende liquidatie die haar aanvang heeft genomen in 1997. De Inspecteur stelt daarentegen dat de goedkeurende regeling niet in 1997 kan worden toegepast, omdat belanghebbende eerst in 1998 haar bedrijf heeft beëindigd.
5. Het Hof oordeelt dat in het onderhavige jaar (1997) geen sprake is geweest van definitieve beëindiging van de wederverkoop van gebruikte goederen. Bepalend is niet het tijdstip waarop de liquidatie van de wederverkoopactiviteiten is aangevangen, maar het tijdstip waarop de laatste bedrijfshandeling(en) in het kader van de wederverkoopactiviteiten zijn verricht. Nu belanghebbende in 1998 nog 3 auto's heeft ingekocht en voorts (marge)auto's uit de voorraad heeft (uit)verkocht, en zij dus in 1998 de laatste bedrijfshandelingen heeft verricht, heeft zij haar wederverkoopactiviteiten eerst in dat jaar definitief beëindigd.
6. De ter zitting naar voren gebrachte stelling van belanghebbende dat zij tegelijkertijd met de overdracht van de activiteiten met betrekking tot in- en verkoop van nieuwe auto's, de in- en verkoopactiviteiten van gebruikte auto's heeft gestaakt, waarna de directeur-grootaandeelhouder in privé op kleinere schaal een nieuwe onderneming is gestart in gebruikte auto's, faalt eveneens, nu die stelling volstrekt onvoldoende is onderbouwd. De omstandigheid dat de 5 voorraadauto's door de directeur-grootaandeelhouder en zijn familieleden voor privédoeleinden zijn gebruikt, doet aan dit oordeel niet af.
7. Het gelijk is aan de Inspecteur.
Slotsom
Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 4 december 2002 door mr. J. Lamens, vice-president, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Nuboer als griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Lamens in tegenwoordigheid van de griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(M.M. Nuboer) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.