Gerechtshof Arnhem, 07-02-2003, AF4113, 21-002277-02
Gerechtshof Arnhem, 07-02-2003, AF4113, 21-002277-02
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 februari 2003
- Datum publicatie
- 7 februari 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2003:AF4113
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALM:2002:AE6814
- Zaaknummer
- 21-002277-02
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Parketnummer: 21-002277-02
Uitspraak dd.: 7 februari 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Tussenarrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 22 augustus 2002 in de strafzaak tegen
[A. de V.],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 januari 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het onderzoek is niet volledig geweest en zal daarom worden hervat. Het hof acht het noodzakelijk zich een ruimtelijke indruk te vormen van de omvang van het door de ramp getroffen gebied. Het hof zal derhalve de terechtzitting tijdelijk verplaatsen.
Voeging van de stukken betreffende strafzaken tegen [R. B.] en [R. S.]
De verdediging heeft verzocht de stukken betreffende de strafzaken wegens meineed tegen [R. B.] en [R. S.] in het dossier te voegen.
Het hof zal de advocaat-generaal verzoeken de stukken betreffende voormelde strafzaken in het dossier te voegen. Het heeft er voorshands geen bezwaar tegen dat de op de persoon van de verdachten betrekking hebbende stukken niet worden overgelegd, mits daarvan wel opgave wordt gedaan.
Voeging van de journalen met betrekking tot de inzet van de undercoveragenten
De verdediging heeft verzocht de journalen met betrekking tot de inzet van de "infiltranten" in het dossier te voegen. De wens van de verdediging berust, kort weergeven, op de stelling dat er verschillen zouden kunnen bestaan tussen de inhoud van de gesprekken tussen verdachte en [code 1], zoals deze in het dossier zijn opgenomen en de inhoud die de gesprekken volgens [code 1] zou hebben gehad.
De journaals van de politie zijn interne stukken en moeten in beginsel niet als processtukken worden beschouwd. Echter het recht van verdachte op een eerlijke procesvoering, als bedoeld in artikel 6 EVRM, kan met zich brengen dat interne stukken wel als processtuk dienen te worden beschouwd.
In het onderhavige geval wordt het verzoek met betrekking tot de journaals ten aanzien van [code 2] wegens gebrek aan noodzaak afgewezen nu niet valt in te zien en door de verdediging ook niet is toegelicht hoe deze enig licht kunnen werpen op de inhoud van de gesprekken die [code 1] met verdachte heeft gehad.
Het verzoek met betrekking tot de journaals ten aanzien van [code 1] zal wegens gebrek aan noodzaak worden afgewezen, nu de verdediging in de gelegenheid zal worden gesteld de getuige [code 1] ten overstaan van het hof te horen. Hierbij zal kunnen worden vastgesteld of de inhoud van zijn gesprekken met de verdachte op de juiste wijze in het dossier is opgenomen.
Verzoek tot het horen van getuigen en deskundigen
Onder de getuigen waarvan de raadsman heeft verzocht de oproeping te bevelen, zijn er enkelen waarvan de oproeping niet tijdig aan de advocaat-generaal verzocht en door deze geweigerd of verzuimd is. Hier heeft het hof zich de vraag te stellen of het verhoor van deze getuigen noodzakelijk is. Aangezien echter het onderzoek ter terechtzitting hervat zal dienen te worden en de verdediging dus zonder meer de gelegenheid zal hebben de oproeping van getuigen tijdig voor een volgende zitting te vragen, zal het hof de verzoeken om redenen van proceseconomie toetsen aan de in artikel 288 lid 1 Wetboek van Strafvordering gegeven maatstaf.
De verdediging heeft verzocht [B. L.] als getuige te horen daar zij vlak voor de ramp een man met een paniekerige blik in zijn ogen, die was gekleed in een rode sportbroek, heeft zien weglopen van de rampplek. Weliswaar heeft de getuige verklaard dat verdachte niet de man is die zij heeft zien weglopen, maar het zou niet uit te sluiten zijn dat de getuige al eerder ter identificatie een foto van verdachte is getoond.
Het hof wijst het horen van de getuige af nu de getuige reeds heeft verklaard dat verdachte niet de man is die zij heeft zien weglopen van de rampplek en het ook overigens niet aannemelijk is geworden dat het horen van deze getuige van belang is met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
De verdediging heeft verzocht H. Stam, voormalig zaaksofficier, te horen over het Tol-teamonderzoek in de meest brede zin.
Het horen als getuige van de officier van justitie die in dezelfde strafzaak als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie is opgetreden en die derhalve partij is in het geding, past - behoudens bijzondere gevallen - niet in het Nederlandse stelsel van strafvordering. Nu een dergelijke bijzondere omstandigheid niet is gesteld en de verdediging ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat het horen van deze getuige van belang is met het oog op enige door het hof te nemen beslissing, zal het hof het verzoek tot het horen van mr Stam afwijzen. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
De verdediging heeft verzocht de getuigen [C. M.], [J. B.], [P.A.M. B.], [L. K.], [code 1], [code 2], [R. S.] en [B. N.] te horen als getuigen betreffende het stelselmatig inwinnen van informatie over verdachte door het inzetten van de undercoveragenten [code 1] en [code 2].
De inzet van [code 2] als undercoveragent heeft niet tot enig bewijsmiddel geleid. De verdediging wenst [R. S.] en [B. N.] enkel te horen omdat zij de begeleiders van [code 2] waren. Het hof zal het verzoek tot het horen van deze drie getuigen afwijzen nu de verklaring van deze getuigen niet van belang is met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof zal de getuige [code 1] horen achter gesloten deuren. Het hof heeft voorshands geen bezwaar tegen passende maatregelen ter voorkoming van de herkenning van de undercoveragent, mits het horen van de getuige hierdoor niet al te zeer wordt bemoeilijkt. Voorts acht het hof het wenselijk één van de begeleiders van [code 1] te horen, en wel uitsluitend teneinde het hof in de gelegenheid te stellen zich ervan te vergewissen dat de vermomde persoon de te horen getuige [code 1] is.
Nu het hof het verzoek tot het horen van [code 1] als getuige zal toewijzen, is het horen van [C. M.] over mogelijke communicatiestoringen tussen deze undercoveragent en zijn begeleiders niet van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. De getuige [code 1] kan immers rechtstreeks worden ondervraagd over de inhoud van de gesprekken die hij met verdachte heeft gehad. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof zal de beslissing op het verzoek tot het horen van de getuigen [J. B.], [P.A.M. B.] en [L. K.] aanhouden tot na het horen van de getuige [code 1].
De verdediging heeft, gelet op de inhoud van de verklaringen van [J.H. P.] en [C.E.A de R. van Z.], verzocht [E. R.] en [H. Ka.] als getuige te horen over de werkwijze binnen het Tolteam en de voortgang van het onderzoek, nu blijkt dat het onderzoek nog niet is afgesloten.
Het hof zal de beslissing op het verzoek tot het horen van de getuigen [E. R.] en [H. Ka.] aanhouden tot na het horen van de getuigen [J.H. P.] en [C.E.A de R. van Z.].
Het hof zal het verzoek tot het horen van de getuigen [R. B.], [J.H. P.] en [C.E.A. de R. van Z.], [R. S.], [E.F. W.], [R.J. S.], [R.M.], [F. N.], [A. N.] en [code 1] toewijzen.
Het hof zal het verzoek tot het horen van de deskundige P.C.A.M. de Bruijn toewijzen.
Het hof acht het noodzakelijk [P. de V.], [W. P.], [J. P.], [A. de J.], [E.M. de J.], [P. G.], [H. K.] en [H. C.] als getuige te horen.
BESLISSING
Het hof:
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat op 10 februari 2003 te 11.00 uur, waarbij de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst naar Enschede, waar onder begeleiding van (een) ter zake deskundige(n) van de politie het rampgebied zal worden bezocht teneinde daarvan een ruimtelijke indruk te krijgen.
Verzoekt de advocaat-generaal de noodzakelijke voorbereidingen voor voormelde schouw te treffen, waaronder het markeren van het voormalige terrein van SE Fireworks.
Bepaalt dat na voormelde schouw het onderzoek ter terechtzitting in het Paleis van Justitie te Arnhem zal worden hervat ter terechtzitting van 11 maart 2003 te 10.30 uur en beveelt de oproeping van de verdachte, tegen dit tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.
Verzoekt de advocaat-generaal de dossiers in de strafzaken wegens meineed tegen [R. B.] en [R. S.], met uitzondering als voormeld, aan het dossier toe te voegen.
Wijst af het verzoek tot het toevoegen aan het dossier van de journaals betreffende de inzet van de undercoveragenten [code 1] en [code 2].
Wijst af het verzoek tot het horen van de getuigen [code 2], [B. L.], H. Stam, [B. N.], [R. S.] en [C. M.];
Houdt aan de beslissing op het verzoek tot het horen van de getuigen [J. B.], [P.A.M. B.], [L. K.], [E. R.] en [H. Ka.];
Beveelt de oproeping van:
· de deskundige P.C.A.M. de Bruyn, werkzaam bij het NFI, tegen de terechtzitting van 11 maart 2003 te 10.30 uur;
· de getuigen [J.H. P.] en [C.E.A de R. van Z.], werkzaam als rechercheur bij de Politieregio Twente, tegen de terechtzitting van 17 maart 2003 te 09.30 uur;
· de getuigen [P. de V.], [W. P.], [H. K.] en [H. C.] tegen de terechtzitting van 18 maart 2003 te 09.30 uur;
· de getuigen [J. P.], [A. de J.], [E.M. de J.] en [P. G.] tegen de terechtzitting van 24 maart 2003 te 09.30 uur;
· de getuige [code 1] en één van zijn begeleiders tegen de terechtzitting van 26 maart 2003 te 09.30 uur;
· de getuigen [R. S.], [E.F. W.], [R. S.] en [R.M.] tegen de terechtzitting van 27 maart 2003 te 09.30 uur;
· de getuigen [R. B.], [F. N.] en [A. N.] tegen de terechtzitting van 31 maart 2003 te 09.30 uur.
Aldus gewezen door
mr Mannoury, voorzitter,
mrs Denie en Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs Collombon en Van Laethem, griffiers,
en op 7 februari 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.