Home

Gerechtshof Arnhem, 23-01-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5290 AF4931, 00-02076

Gerechtshof Arnhem, 23-01-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5290 AF4931, 00-02076

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 januari 2003
Datum publicatie
26 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF4931
Zaaknummer
00-02076

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 00/02076 (zuiveringslasten)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : Stichting [X]

Te : [Z]

Verweerder : De ambtenaar belast met de heffing van de waterschapsbelasting van het Waterschap Veluwe (hierna: de Ambtenaar)

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : voorlopige aanslag zuiveringslasten 2000

Nummer : [01]

Mondelinge behandeling : op 9 januari 2003 te Arnhem

Waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar]

gronden:

1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 juli 2000 voor het pand [a-weg 1 te Q] (hierna: het pand) een voorlopige aanslag zuiveringslasten heffingsjaar 2000 opgelegd. Het pand is daarbij aangemerkt als een bedrijfsruimte in de zin van artikel 1, onder f, van de Verordening zuiveringslasten waterschap Veluwe 1997 (hierna: de Verordening).

2. Belanghebbende is een stichting die de huisvesting en begeleiding verzorgt van psychiatrische patiënten die zijn uitbehandeld en die nog niet geheel zelfstandig kunnen leven en wonen. De stichting exploiteert daartoe een aantal panden die vanuit bouwkundig oogpunt bezien als woonhuizen kunnen worden aangemerkt en waarin per woonhuis een aantal psychiatrische patiënten woont. In [Q] betreft dat een tweetal panden aan de [a-weg] waaronder het onderhavige.

3. In het desbetreffende pand wonen drie jonge mensen. Ter zitting merkt de gemachtigde dienaangaande nog het volgende op.

Twee van de bewoners wonen sinds begin 1999 in het pand en de derde persoon sinds een jaar. Het huis is een gewoon woonhuis waarin de bewoners ieder een eigen kamer hebben. De overige ruimten, toilet, badkamer, keuken en een woonkamer worden gezamenlijk gebruikt. De drie bewoners hebben samen één budget waaruit alle huishoudelijke uitgaven worden betaald. Wassen, koken en eten gebeurt gezamenlijk en ook andere activiteiten vinden samen plaats. De bewoners worden enkele uren per week begeleid door deskundigen van de hoofdvestiging van belanghebbende.

Over de selectie van de bewoners merkt de gemachtigde desgevraagd het volgende op. Indien een plaats in een dergelijk woonhuis vrijkomt is niet bepalend de volgorde op de wachtlijst, maar vindt er een selectie plaats van een persoon die naar verwachting het beste bij de overige bewoners zal passen. Hierna volgt eerst een proefperiode van samenwonen.

4. Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of het pand moet worden aangemerkt als een woonruimte in de zin van de Verordening zoals belanghebbende stelt, of als bedrijfsruimte in de zin van de Verordening zoals de Ambtenaar stelt.

5. Artikel 1, onder e, van de Verordening definieert een woonruimte als een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Artikel 1, onder f, van de Verordening definieert vervolgens de bedrijfsruimte negatief, namelijk een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte.

6. Van een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid is sprake indien de bewoner niet meer dan bijkomstig afhankelijk is van overig in het pand aanwezige sanitaire voorzieningen, aldus de Hoge Raad in zijn uitspraak van 23 juli 1984, nr. 22 178 (BNB 1984/282). Indien in deze zin niet van afzonderlijke woonruimten in een pand sprake is, moet volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 14 juni 1995, nr. 30 078 (BNB 1995/253) worden beoordeeld of het gehele pand als woonruimte kan worden aangemerkt, hetgeen ervan afhangt of het pand ten dienste staat aan een gezin of een daarmee op één lijn staande leefeenheid.

7. In het onderhavige geval is niet in geschil dat de kamers in het pand niet als afzonderlijke woonruimten in de zin van Verordening kunnen worden aangemerkt. In geschil is of de bewoners van het pand kunnen worden aangemerkt als een met een gezin op één lijn staande leefeenheid.

8. Het Hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een met een gezin op één lijn staande leefeenheid. Anders dan in de onder 6. genoemde arresten, in het bijzonder BNB 1995/252, is in het onderhavige geval, gelet op de onder 3. door belanghebbende genoemde omstandigheden aan de juistheid waarvan het Hof geen reden ziet om te twijfelen, de duurzaamheid van het samenwonen beduidend groter, is de intensiviteit van begeleiding beduidend geringer en is ook de wijze waarop selectie plaats vindt gericht op duurzame samenwoning.

9. Op de opmerking van de Ambtenaar met betrekking tot de duurzaamheid van het samenwonen dat volgens de bevolkingsadministratie van de gemeente in de afgelopen vier jaar zeven mensen hebben gewoond in het pand en eenzelfde belendend pand van belanghebbende oordeelt het Hof niet te twijfelen aan deze informatie maar dat evenmin wordt getwijfeld aan de juistheid van de duur van de bewoning in het pand als door gemachtigde verklaard, temeer nu de Ambtenaar geen opheldering kan geven welke personen in welk van de twee panden hebben gewoond.

slotsom:

Het beroep is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 25.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een ten belope van € 112,06 (ƒ 246,96);

- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 204,20 (ƒ 450);

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 25;

- wijst het Waterschap Veluwe aan als de in artikel 8:74, eerste lid, en artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten dient te vergoeden.

Aldus gedaan op 23 januari 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 februari 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.