Home

Gerechtshof Arnhem, 06-02-2003, AF5658, 01-00950

Gerechtshof Arnhem, 06-02-2003, AF5658, 01-00950

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 februari 2003
Datum publicatie
13 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF5658
Zaaknummer
01-00950

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

twaalfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/00950 (waterschapsomslag)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar van het Waterschap Zuiderzeeland (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag waterschapsomslag 2000 met het aanslagnummer [01].

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 door het bestuur van het Waterschap Zuiderzeeland een aanslag waterschapsomslag opgelegd tot een totaal bedrag van ƒ 9.116 zoals gespecificeerd op het aanslagbiljet.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag ter zake van het perceel kadastraal bekend gemeente [Z 02] bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. Vervolgens heeft belanghebbende nog een schriftelijke aanvulling op het beroepschrift ingediend welk stuk ter kennisgeving aan de Ambtenaar is gezonden en waarop deze ter na te noemen zitting heeft kunnen reageren.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 januari 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbende, alsmede de Ambtenaar].

1.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

1.6. Met toestemming van partijen is deze zaak ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken 01/00932, 01/00949 en 01/00951.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft als erfpachter het genot van in het taakgebied van het waterschap Zuiderzeeland gelegen ongebouwde onroerende zaken. Van deze onroerende zaken waarvan op het aanslagbiljet een kadastrale specificatie is opgenomen, is het perceel kadastraal bekend gemeente [Z 02] door het bestuur ingedeeld in de in artikel 3, sub d, van de Omslagklassenverordening waterschap Zuiderzee nader gedefinieerde omslagklasse IV (wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland). De bedoelde verordening is op 1 januari 2000 in werking getreden.

2.2. De indeling van het onderhavige perceel in de door het Waterschap gehanteerde omslagklassen is (mede) het resultaat van een in opdracht van het waterschap uitgevoerd kostentoedelingsonderzoek. Bij dat onderzoek volgens de zogenoemde methode-Oldambt is beoordeeld of binnen categorieën percelen sprake is van verschillen in belang bij taak en voorzieningenniveau van het waterschap, en, in casu, tevens of artikel 120, lid 7, van de Waterschapswet (hierna: de Wet) dwingt tot de instelling van omslagklassen ter voorkoming van onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtige ten gevolge van verschillen in hoedanigheid en ligging van de betrokken percelen.

2.3. Het onderhavige perceel is gelegen in een gebied waarvoor in 1995 door de rechtsvoorganger van het waterschap, te weten Heemraadschap Fleverwaard, ten behoeve van de fruitteelt wateraanvoervoorzieningen voor nachtvorstbestrijding zijn getroffen. Met betrekking tot dit gebied werd vervolgens door het heemraadschap met ingang van 1 januari 1996 de omslagklasse "fruitteelt met watertoevoer" ingesteld.

2.4. Op het perceel van belanghebbende is een zogenoemde rooipremieregeling van toepassing op grond waarvan het belanghebbende niet is toegestaan op het perceel appel- en perenbomen te planten. Bij de koop van het erfpachtsrecht door belanghebbende is in dat verband onder andere het volgende in de desbetreffende overeenkomst vastgelegd:

"artikel 24

………

Het is koper bekend dat verkoper gebruik heeft gemaakt van de uitvoeringsregeling tweede EG-rooi-premie per 1998. Koper of zijn rechtsopvolgers zijn niet gerechtigd binnen 15 jaar na de goedkeuring van de aanvraag van de rooi-premie op het hierbij verkochte perceel appels- en perenbomen te planten. Deze verplichting gaat van rechtswege over op diegene die het hierbij verkochte perceel geheel dan wel gedeeltelijk, onder algemene of bijzondere titel verkrijgt dan wel het gebruik hierover verkrijgt………".

2.5. In een aan de eigenaren/gebruikers van percelen gelegen in de fruitteeltgebieden met wateraanvoer gerichte brief van 7 maart 1996 heeft het toenmalige college van Dijkgraaf en Heemraden onder ander het volgende medegedeeld:

"Het voor korte of lange tijd geen gebruik maken van de getroffen voorziening om welke reden dan ook door een individuele ingeland is voor de omslagheffing vervolgens niet relevant.

Anders is het gesteld met de ingeland binnen het fruitteeltgebied die geen gebruik KAN maken van de wateraanvoorvoorziening voor nachtvorstbestrijding, omdat op de betrokken percelen de bestemming fruitteelt niet langer is toegestaan vanwege de toepassing van de rooiregeling.

Die percelen worden uitgezonderd en daarvoor geldt de factor 1,0 voor de omslag."

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbendes perceel terecht is ingedeeld in omslagklasse IV.

3.2. Belanghebbende voert daarbij aan dat hij geen fruitteler is en dan ook geen gebruik kan maken van de door het waterschap aangelegde wateraanvoervoorzieningen, zodat hij bij de betreffende taakvervulling geen belang heeft. Voorts beroept belanghebbende zich ter ondersteuning van zijn stelling dat zijn perceel ten onrechte in omslagklasse IV is ingedeeld op de onder 2.5 vermelde brief van het college van Dijkgraaf en Heemraden van Heemraadschap Fleverwaard.

3.3. De Ambtenaar stelt daartegenover dat de door belanghebbende in dezen aangevoerde omstandigheden subjectief van aard zijn en derhalve de indeling in klasse IV niet in de weg staan. Met betrekking tot de brief van het college van Dijkgraaf en Heemraden wijst hij erop dat deze betrekking heeft op de tot 1 januari 2000 geldende, door belanghebbendes rechtsvoorganger ingestelde, omslagklassenverordening en derhalve in dezen betekenis mist.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotitie, toegevoegd - zakelijk weergegeven -

door de Ambtenaar:

Bij uitspraak van de zevende enkelvoudige kamer van dit Hof is in een vergelijkbare zaak met het nummer 01/1453 het beroep van de omslagplichtige ongegrond verklaard.

In reactie op de pleitnota van belanghebbendes gemachtigde verklaart de Ambtenaar:

Aan de instelling van de per 1 januari 2000 geldende omslagklassenverordening ligt het aan het Hof overgelegde rapport van [A maatschappij] ten grondslag. Dat onderzoek wijst uit dat de in 1995 op verzoek van de fruittelers aangelegde wateraanvoervoorzieningen in het gebied waarvan belanghebbendes perceel deel uitmaakt in vergelijking met de taakuitoefening van het waterschap in andere gebieden, zo veel meer kosten met zich hebben meegebracht dat het instellen van de kostenomslagklasse IV gerechtvaardigd is.

De omslagklassenverordening is goedgekeurd. De daarbij behorende kaart is aan het Hof overgelegd.

In 1995 werd in het onderhavige gebied voornamelijk aan fruitteelt gedaan. Per de peildatum 1 januari 1996 waren de getroffen voorzieningen in ieder geval nog hoog nodig.

De van toepassing zijnde omslagklasse "wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland" is ten opzichte van de tot 1 januari 2000 geldende klasse "fruitteelt met wateraanvoer" meer geobjectiveerd. De vraag is niet meer of sprake is van fruitteelt maar of de voorziening wateraanvoer aanwezig is. De fysieke omstandigheden per peildatum 1 januari 1996 zijn derhalve doorslaggevend.

Het feitelijk gebruik noch de individuele bestemming van een perceel is in dezen van belang.

Het klopt dat in het akkerbouwgebied de wateraanvoer niet via de tochten loopt.

Het gebied waarbinnen het perceel van belanghebbende ligt, is gelegen tussen dijken en heeft vruchtbare gedraineerde grond die goed geschikt is voor fruitteelt. Mede gelet op de lagere ligging ten opzichte van het naastgelegen oude gebied en de benodigde, specifieke voorzieningen voor zowel de aan- als afvoer van water, is het onderhavige gebied als een waterstaatkundige eenheid te beschouwen.

De uitspraak op bezwaar is verwarrend en geeft ten onrechte aan dat belanghebbendes zaak is ingedeeld in de klasse "fruitteelt met wateraanvoer". Dit vormt reden het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

door belanghebbendes gemachtigde:

In de uitspraak op bezwaar wordt gesteld dat het perceel in een gebied met wateraanvoer is ingedeeld als klasse 2, te weten "fruitteelt met wateraanvoer".

Hij neemt alsnog kennis van de bij de omslagklassenverordening behorende kaart die door de Ambtenaar aan het Hof is overgelegd.

Momenteel wordt 45 à 50% van het onderhavige gebied niet meer voor fruitteelt gebruikt.

In het akkerbouwgebied loopt de wateraanvoer niet via de tochten.

Belanghebbende heeft geen belang bij de voor de fruittelers aangelegde wateraanvoervoorzieningen. Bij de andere taakuitoefening van het waterschap in het gebied heeft hij wel belang.

De bestemmingswijziging van het onderhavige perceel is geregeld in de privaatrechtelijke sfeer. Voor het rooien van de fruitbomen heeft belanghebbende subsidie gekregen.

De waterstaatkundige eenheid wordt gevormd door de fruitteelt.

Het feitelijk gebruik van het perceel dient doorslaggevend te zijn bij de klassenindeling. Naar zijn inzicht wordt dit standpunt ondersteund door een uitspraak van de Raad van State d.d. 29 augustus 1995, AB 1995/531. Daarin wordt een relatie gelegd tussen het gebruik van een perceel en de taakuitoefening van het waterschap.

De door de Ambtenaar gestelde objectivering met betrekking tot de onderhavige omslagklasse blijkt niet uit de toelichting bij de omslagklassenverordening. Daarin wordt verwezen naar de fruitteelt.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde waterschapsomslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De loop van de procedure in belastingzaken brengt mede dat eventuele gebreken of onzorgvuldigheden in de totstandkoming en/of motivering van de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak kunnen leiden.

4.2. De omslagklassenverordening die betrekking heeft op de omslagheffing over het jaar 2000 kent - anders dan die van de rechtsvoorganger van het waterschap Zuiderzeeland (het Heemraadschap Fleverwaard) - geen omslagklasse "fruitteelt met wateraanvoer". In dit verband heeft de brief d.d. 7 maart 1996 van het college van Dijkgraaf en Heemraden van het Heemraadschap Fleverwaard voor dit geding dan ook geen betekenis.

4.3. De vraag naar het belang dat onroerende zaken hebben bij de uitoefening van de waterschapstaak dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. Dat betekent dat het, na een bestuurlijke afweging van alle bij de waterschapstaak betrokken belangen door het waterschap, feitelijk gerealiseerde voorzieningenniveau de omvang van de totale kosten bepaalt die over de diverse categorieën omslagplichtigen via omslagheffing dient te worden uitgesplitst. Die bestuurlijke afweging mag er echter niet toe leiden dat de tot stand te brengen kostenverdeling over de verschillende categorieën omslagplichtigen in strijd komt met het bepaalde in artikel 120, lid 7, van de Wet: als verschillen in hoedanigheid of ligging van de ongebouwde onroerende zaken leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen, dienen omslagklassen te worden ingesteld om die onevenredigheid weg te nemen. Deze verschillen in hoedanigheid en ligging moeten betrekking hebben op het met de fysieke gesteldheid van de onroerende zaken samenhangende belang bij de taakuitoefening van het waterschap. Niet bepalend is welke bestemming aan de percelen is gegeven, maar de mate waarin de hoedanigheid of ligging van die percelen in waterstaatkundig opzicht tot onevenredig voor- of nadeel leidt.

4.4. In casu zijn door het bestuur omslagklassen ingesteld, waarbij als grondslag diende het uitgevoerde kostentoedelingsonderzoek. Het instellen van omslagklassen dient niet te geschieden per perceel, maar naar het vanuit waterstaatkundig opzicht als eenheid te beschouwen gebied waarin dat perceel ligt. De Ambtenaar maakt met hetgeen hij in de van hem afkomstige stukken en ter zitting heeft aangevoerd aannemelijk dat belanghebbendes perceel deel uitmaakt van een vanuit waterstaatkundig opzicht als eenheid te beschouwen fruitteeltgebied. Voor dit gebied dat is ingedeeld in de klasse "watertoevoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland" zijn wateraanvoervoorzieningen aangelegd.

4.5. Nu gebreken in de uitkomsten van genoemd kostentoedelingsonderzoek gesteld noch aannemelijk zijn geworden en uit dat onderzoek blijkt dat voor het onderhavige gebied een kostenfactor van 1,6 tegen een gemiddelde kostenfactor van 1,0 (ofwel een afwijking van 60% ten opzichte van het gemiddelde kostenniveau) wordt berekend, kan niet worden gezegd dat het bestuur, door het instellen van een aparte omslagklasse voor het onderhavige gebied, waarvan belanghebbendes perceel deel uitmaakt, handelend zoals men deed het voorschrift van genoemd artikel 120, lid 7 van de Wet heeft geschonden.

4.6. De omstandigheid dat belanghebbende op grond van de op zijn perceel van toepassing zijnde rooipremieregeling geen appel- en perenbomen mag planten en derhalve geen gebruik maakt van de wateraanvoervoorziening, betreft een subjectieve omstandigheid die niet de hoedanigheid en ligging van het perceel als bedoeld in artikel 120, lid 7 van de wet raakt. Overigens blijkt uit de stukken van het geding niet dat het telen van ander fruit dan appels en peren ook onder het verbod valt.

4.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Ambtenaar terecht verdedigt dat niet van belang is of (met betrekking tot een specifieke onroerende zaak) werkelijk gebruik wordt gemaakt van de voorzieningen.

4.8. De stelling dat in het geheel geen belang zou bestaan, faalt reeds omdat belanghebbende ter zitting heeft toegegeven dat het onderhavige perceel wel belang heeft bij de overige door het waterschap uitgeoefende taken.

4.9. Het beroep is ongegrond. Het hof vindt echter in de omstandigheid dat, zoals de Ambtenaar ter zitting terecht heeft opmerkt, de uitspraak op bezwaar verwarrend is en ten onrechte aangeeft dat belanghebbendes zaak is ingedeeld in de klasse "fruitteelt met wateraanvoer" aanleiding te gelasten dat het waterschap het griffierecht van f 60 (€ 27,23) aan belanghebbende dient te vergoeden.

5. Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar;

- gelast het Waterschap aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 27,23 te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 6 februari 2003 door mr. J.A. Monsma, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (J.A. Monsma)

Afschriften van deze beslissing zijn aangetekend per post verzonden op 6 februari 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.