Home

Gerechtshof Arnhem, 14-02-2003, AF5673, 01-01553

Gerechtshof Arnhem, 14-02-2003, AF5673, 01-01553

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 februari 2003
Datum publicatie
13 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF5673
Zaaknummer
01-01553

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/1553 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen [P]

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999

Nummer : [01.H96]

Mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende is fysiotherapeute en oefent haar beroep uit in maatschapsverband met haar echtenoot. Daarnaast geniet zij loon uit een dienstbetrekking met [A te Z].

2. In 1999 genoot belanghebbende van het Fysiotherapeutisch Instituut [B te Z] (hierna: het Instituut) inkomsten tot een bedrag van ƒ 66.708, welke door het Instituut werden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking en die belanghebbende tot haar winst uit onderneming rekende.

3. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 heeft de Inspecteur, in afwijking van de ingediende aangifte, de inkomsten van het Instituut als loon uit dienstbetrekking aangemerkt en corrigeert dientengevolge tevens de zelfstandigenaftrek.

4. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de in 1999 genoten inkomsten van het Instituut moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming, zoals belanghebbende stelt, dan wel moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, zoals de Inspecteur stelt.

5. Ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), zijn inkomsten uit arbeid alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen die worden genoten als loon uit dienstbetrekking. Tot de winst uit onderneming kan derhalve ook worden gerekend het loon dat de ondernemer als zodanig heeft genoten, mits er een nauwe samenhang bestaat tussen de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking en de werkzaamheden verricht als ondernemer en bovendien de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen.

6. Belanghebbende is met ingang van 1 januari 1999 met het Instituut een arbeidsovereenkomst aangegaan en heeft haar activiteiten voor het Instituut uitgebreid tot 32 uur per week. Niet in geschil is dat tussen de werkzaamheden die belanghebbende voor het Instituut verricht en de werkzaamheden als ondernemer een nauwe samenhang bestaat.

Nu echter de inkomsten van het Instituut in het jaar 1999 ƒ 66.708 hebben bedragen bij een werkweek van 32 uur en het winstaandeel van belanghebbende, exclusief de inkomsten van het Instituut, volgens haar aangifte ƒ 30.022, kan naar het oordeel van het Hof niet meer worden gesproken van werkzaamheden die in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen, noch in financiële zin, noch in de zin van tijdsbesteding per week De inkomsten van het Instituut zijn dan ook niet aan te merken als winst uit onderneming.

Nu tussen partijen niet in geschil is dat, indien de inkomsten van het Instituut niet als winst uit onderneming zijn aan te merken, er sprake is van loon uit dienstbetrekking, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de inkomsten van het Instituut terecht heeft aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.

7. Nu de inkomsten van het Instituut geen winst uit onderneming vormen is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat zij desondanks voldoet aan het urencriterium voor toepassing van de zelfstandigenaftrek. In die bewijslast is belanghebbend niet geslaagd. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende, gelet op de arbeidsuren voor het Instituut en de dienstbetrekking met [A], aan genoemd urencriterium voldoet zodat ook die correctie door de Inspecteur in stand dient te blijven.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2003 door mr. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Delnooz-Engels als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 februari 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.