Home

Gerechtshof Arnhem, 14-02-2003, AF5676, 01-02861

Gerechtshof Arnhem, 14-02-2003, AF5676, 01-02861

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 februari 2003
Datum publicatie
13 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF5676
Zaaknummer
01-02861

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/02861 (omzetbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur)

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting tijdvak 1 mei 1999 tot en met 31 december 1999

Nummer : [01.F01.9502]

Mondelinge behandeling : op 31 januari 2003 te Arnhem

Waarbij verschenen : belanghebbende en [zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Op 14 februari 2000 heeft belanghebbende bij de belastingdienst een formulier 'Opgaaf gegevens startende onderneming' ingediend waarin hij er melding van maakt dat hij sinds 8 maart 1999 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming exploiteert onder de naam '[A]', waarvan hij de activiteiten als volgt omschrijft:

'Aanleveren van adressen voor assurantiekantoren. En het voeren van besprekingen namens diverse assurantiekantoren'.

Bij de vraag of de onderneming geheel is vrijgesteld voor de omzetbelasting heeft belanghebbende in het desbetreffende formulier de optie 'ja' aangekruist met de omschrijving:

'Werkzaamheden in het kader van assurantie tussenpersonen'.

De Inspecteur is voor wat betreft de datum waarop de activiteiten van start zijn gegaan, gelet op de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, uitgegaan van de datum 27 mei 1999.

2. Met betrekking tot de activiteiten merkt belanghebbendes gemachtigde in de aanvulling van 11 december 2001 op het beroepschrift op dat deze werkzaamheden bestaan uit:

'(…) het aanleveren van adressen en assurantiebemiddeling, bij het afsluiten van verzekeringen, persoonlijke leningen en Hypotheekbemiddeling etc'.

Het briefpapier van [A] vermeldt 'Verzekeringen, Hypotheken, Pensioenen'.

3. Belanghebbende heeft voor drie opdrachtgevers, allen assurantietussen-personen, werkzaamheden verricht voor welke werkzaamheden hij provisie heeft ontvangen. Ter zitting heeft belanghebbende ter zake van deze provisie verklaard dat hij per aangeleverde klant een vast bedrag van de opdrachtgever ontving en dat dit ook zijn voorkeur had boven een provisie gerelateerd aan de premie van de bij zijn opdrachtgever door de klant afgesloten verzekering, omdat hij daarmee het risico kon uitsluiten van terugbetaling van (een deel van) de provisie indien de klant alsnog van het afsluiten van een verzekering zou afzien.

4. Belanghebbende heeft in 1999 aan zijn opdrachtgevers geen omzetbelasting in rekening gebracht en ook geen omzetbelasting op aangifte afgedragen.

5. In geschil is of de werkzaamheden die belanghebbende in de desbetreffende periode in 1999 heeft verricht zijn aan te merken als diensten die in gevolge artikel 11, eerste lid, onder j, onderdeel 1° en artikel 11, eerste lid, onder k, van de Wet op de omzetbelasting (hierna: Wet OB) zijn vrijgesteld, hetgeen belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.

6. In gevolge artikel 11, eerste lid, onder j, onderdeel 1°, van de Wet OB zijn van de belasting vrijgesteld de diensten bestaande uit het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet en in gevolge artikel 11, eerste lid, onder k, van de Wet OB de verzekeringen en de diensten door tussenpersonen bij verzekeringen.

7. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende zelf kredieten heeft verstrekt. Van toepassing van de vrijstellingen als genoemd onder 6. kan in het onderhavige geval dan ook slechts sprake zijn indien belanghebbende zelf in de desbetreffende periode van 1999 heeft bemiddeld inzake krediet en hij diensten als tussenpersoon bij verzekeringen heeft verricht.

8. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat belanghebbende, bij betwisting door de Inspecteur, aannemelijk maakt dat door hem gestelde, geleverde diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Belanghebbende is in dat bewijs niet geslaagd. In het bijzonder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden die hij voor de drie opdrachtgevers heeft verricht, verder strekten dan het polsen van personen op hun mogelijke belangstelling voor het aangaan van een verzekering en/of krediet -waartoe belanghebbende met formulieren van deur tot deur ging - en bij gebleken belangstelling doorgeven van hun adressen aan zijn opdrachtgevers. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende, in het bezit van een MAVO-diploma, nog in het naheffingstijdvak geen enkele opleiding of cursus op het gebied van kredieten en verzekeringen had gevolgd en tot dan toe gedurende een aantal jaren in de bouw werkzaam was geweest. Belanghebbende heeft voorts ook geen enkel gegeven overgelegd zoals een polis bijvoorbeeld, waaruit van zijn bemiddeling had kunnen blijken. Hetzelfde geldt voor zijn stelling, dat hij bij het aflopen van de adressen vergezeld was van een tot afsluiten van verzekeringen bevoegde inspecteur.

9. Nu de werkzaamheden van belanghebbende dan ook mede gelet op het hiervoor onder 8. overwogene niet kunnen worden aangemerkt als bemiddeling in de zin van de wettelijke bepalingen als genoemd onder 6. is het Hof van oordeel dat de Inspecteur terecht toepassing van de desbetreffende vrijstellingen achterwege heeft gelaten en is de naheffingsaanslag terecht en, nu voorts de berekening van de hoogte van de naheffingsaanslag door belanghebbende niet is betwist, tot het juiste bedrag vastgesteld.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 14 februari 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 februari 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.