Home

Gerechtshof Arnhem, 24-03-2003, AF6663, 02-01250

Gerechtshof Arnhem, 24-03-2003, AF6663, 02-01250

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 maart 2003
Datum publicatie
1 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF6663
Zaaknummer
02-01250

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zevende enkelvoudige belastingkamer

nr. 02/01250 (WOZ)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : de heffingsambtenaar van de gemeente Harderwijk

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ)

nummer : [01]

tijdvak : van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden.

gronden:

1) Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WOZ moet de waarde van de onderhavige onroerende zaak (een recreatiewoning) - gelegen [a-weg 1 te Z] - worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1999.

2) De ambtenaar heeft zich bij het geven van de onderhavige beschikking op het standpunt gesteld dat de onder 1) bedoelde waarde van belanghebbendes onroerende zaak op de waardepeildatum f. 317.000 bedraagt. Bij de bestreden uitspraak heeft de ambtenaar zijn standpunt gehandhaafd.

3) Ter staving van deze door hem verdedigde waarde heeft de ambtenaar bij het verweerschrift een op 23 oktober 2002 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [A], daartoe aangezocht door [B] B.V., in welk rapport wordt geconcludeerd tot een waarde in het economische verkeer van belanghebbendes onroerende zaak op de peildatum van f. 319.000.

4) In het taxatierapport (en - kennelijk in navolging daarvan - in het verweerschrift) wordt aangegeven dat de inhoud van belanghebbendes zaak circa 760 m3 beloopt. Het betreft hier een kennelijke vergissing. Uit de in het taxatierapport opgenomen gegevens inzake de objecten [a-weg 2 en 3] en de "toelichting op de verschillen" tussen belanghebbendes zaak en die twee objecten, maakt het hof op dat belanghebbendes zaak een inhoud heeft van 323 m3. De kaveloppervlakte van belanghebbende zaak beloopt 835 m2.

5) Het hof maakt uit het verweerschrift op dat zowel bij de aanvankelijke waardering als bij de herwaardering in de bezwaarfase het taxatiebureau is ingeschakeld dat ook verantwoordelijk is voor het onder 3) gemelde taxatierapport.

6) In beroep voert belanghebbende aan te vrezen dat de waarde bij hertaxatie niet objectief is vastgesteld aangezien de gemeente Harderwijk afspraken heeft gemaakt met het taxatiebureau inzake het niet vergoeden van de taxatiekosten bij afwijkende hertaxatiewaarden.

7) In augustus 2001 zijn in de Tweede Kamer der Staten Generaal schriftelijk vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën en de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties over afspraken tussen gemeenten en door hen ingeschakelde taxatiebureaus in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ.

Een van de vragen luidde:

"Is het waar dat er gemeenten zijn die de vergoeding van de kosten van de hertaxatiebureaus afhankelijk stellen van de uitkomst van de hertaxatie in relatie tot de oorspronkelijke waarde? Zo ja, hoe beoordeelt u die situatie (…)?" .

In het antwoord op die vragen deelt de staatssecretaris onder andere mee dat een aantal gemeenten deze afspraken heeft gemaakt, dat de Waarderingskamer reeds in 1999 het standpunt heeft ingenomen dat bepalingen met een dergelijke strekking onaanvaardbaar zijn, en dat de Waarderingskamer ondertussen heeft aangekondigd te onderzoeken in hoeveel gemeenten garantiebepalingen zijn afgesproken en hoe zij precies luiden (brief van de staatssecretaris van Financiën van 26 september 2001, nr. FIPULI 2001-544, V-N 2001/52.21).

8) Bij een brief van 31 januari 2002 van de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer der Staten Generaal (nr. FIPULI 2002-49M, Belastingblad 2002, blz. 260) zijn de uitkomsten van het onderzoek van de Waarderingskamer naar afspraken tussen gemeenten en door hen ingeschakelde taxatiebureaus over de kosten van hertaxatie in de bezwaarfase aangeboden.

9) In het aan de Tweede Kamer aangeboden rapport wordt door de Waarderingskamer onder meer het volgende bericht:

" (…)

Het onderzoek is gericht op afspraken die ertoe leiden dat het taxatiebureau geen of minder kosten in rekening brengt voor de hertaxatie in de bezwaarfase indien deze leidt tot een substantiële vermindering van de waarde. Hoewel dergelijke afspraken van gemeentezijde zijn ingegeven door het grote belang dat zij hechten aan goede en geobjectiveerde waardevaststelling, bestaat het gevaar dat daarmee tevens een financieel belang van het taxatiebureau bij de uitkomst van de taxatie ontstaat. Zij zouden immers tot gevolg kunnen hebben dat in de bezwaarfase de waarde niet of onvoldoende wordt verminderd vanwege het enkele feit dat het taxatiebureau de gemaakte kosten niet vergoed krijgt, terwijl die kosten wel vergoed worden als de hertaxatie leidt tot handhaven van de waarde.

(…)

De Waarderingskamer heeft bij alle 504 gemeenten (stand per 1 januari 2001) navraag gedaan naar de toepassing van de genoemde garantiebepalingen.

(…)

Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat in oktober 2001 in 75 gemeenten contractueel een bepaling van toepassing was waarbij in een of andere vorm de vergoeding voor de taxatie afhankelijk was van de uitkomst van de taxatie.

(…)

Aan de colleges van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeenten is gevraagd de toepassing van deze bepalingen te heroverwegen.

(…)

Tenslotte hebben 23 gemeenten aangegeven vooralsnog geen goed alternatief te zien voor deze bepaling. Zij zien in de vigerende bepaling de beste mogelijkheid om het externe taxatiebureau ook garantie te laten geven op de geleverde taxaties.

(…)".

Uit bijlage 1 bij het rapport van de Waarderingskamer blijkt dat de gemeente Harderwijk behoort tot de hiervoor bedoelde 23 gemeenten.

10) In de brief van 31 januari 2002 merkt de staatssecretaris over de prijsafspraken op dat deze clausules niet wenselijk worden geacht: "omdat ze voeding geven aan althans de suggestie van een niet objectieve beoordeling door de taxateur".

11) In een mede namens de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties geschreven brief d.d. 5 februari 2002 (nr. FIPULI 2002-00065M, Belastingblad 2002, blz. 262) van de staatssecretaris van Financiën aan de colleges van b en w van de meerbedoelde 23 gemeenten, deelt hij mee:

"[ik] ga (..) ervan uit dat u bedoelde bepalingen schrapt, danwel buiten toepassing verklaart. In ieder geval met betrekking tot de WOZ-beschikkingen met ingangsdatum 1 januari 2002 of later".

12) De onder 1) gemelde wettelijke bepaling bevat een bindende opdracht aan een met de heffing van belasting belaste ambtenaar om de bedoelde waarde naar objectieve maatstaven vast te stellen. Indien de ambtenaar voor deze vaststelling gebruik maakt van de kennis en het inzicht van een ter zake deskundige geldt die opdracht evenzeer voor de deskundige. Het hof neemt hierbij voorts het volgende in aanmerking.

In de memorie van toelichting bij de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3) is onder het opschrift 'Algemeen - Algemene benadering van de rechtsbetrekking burger-bestuur' aandacht besteed aan die rechtsbetrekking. Daarbij is opgemerkt dat de betrekking tussen burger en bestuur is te beschouwen als een rechtsbetrekking tussen weliswaar naar hun aard verschillende partijen, maar toch als een rechtsbetrekking waarin beide partijen in een wederkerige relatie staan, zodat zij rekening moeten houden met de positie en de belangen van de andere partij.

13) Voor een waardevaststelling als hier aan de orde brengt dit mee, dat de burger erop moet kunnen vertrouwen dat een ambtenaar bij die vaststelling zorgvuldig, objectief en onpartijdig te werk gaat, alle relevante gegevens verzamelt en, indien hij zich laat adviseren door een ter zake deskundige, zich ervan behoort te vergewissen dat die deskundige eveneens zorgvuldig en onpartijdig zijn mening vormt en zich daarbij baseert op objectieve en controleerbare maatstaven.

14) Met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 12) en 13) kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de gemeente Harderwijk door het maken van prijsafspraken met een door haar ingeschakeld taxatiebureau heeft miskend dat niet kan worden uitgesloten dat bij een tweede of derde taxatie door het zelfde taxatiebureau, zoals in deze zaak het geval is, een objectieve vaststelling van de waarde onder druk is komen te staan omdat dat bureau bij de uitkomst van een nadere taxatie een zeker financieel belang heeft. Reeds hierom ziet het hof aanleiding het oordeel van de taxateur omtrent de waarde buiten beschouwing te laten.

15) Het onder 14) weergegeven oordeel van het hof brengt echter niet mee dat ook de in het taxatierapport (en - kennelijk in navolging daarvan - in het verweerschrift) vermelde gegevens (zoals inhoud, oppervlakte en verkoopprijzen) van belanghebbendes zaak en de ter vergelijking opgevoerde objecten buiten aanmerking moeten worden gelaten.

16) Met name de gegevens inzake het object [a-weg 3 te Z] (met een 65 m3 kleinere inhoud en een 374 m2 kleinere kaveloppervlakte dan belanghebbendes zaak) dat op 1 juli 1998 voor f. 266.000 is verkocht, geeft steun aan het standpunt van de ambtenaar. (Het hof acht het object [a-weg 2] niet geschikt als referentieobject nu de desbetreffende woning na de verkooptransactie is afgebroken en vervangen).

17) Belanghebbende heeft nog gewezen op een in 1999 vastgesteld beleid bedoeld om permanente bewoning van recreatiewoningen terug te dringen. De ambtenaar heeft er in dit verband op gewezen (zakelijk weergegeven) dat al in september 1997 te kennen is gegeven dat het gedoogbeleid met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen zou worden beëindigd en dat daarover in zowel landelijke als plaatselijke dagbladen veel is geschreven. In dit licht acht het hof het aannemelijk dat de voorgenomen beleidswijziging al ruim vóór 1 januari 1999 in ruime kring bekend was en dat (potentiële) kopers van recreatiewoningen daarmee rekening konden houden. Voor een verlaging van de vastgestelde waarde op grond van het gewijzigd beleid ziet het hof dan ook onvoldoende aanleiding.

18) De ambtenaar maakt met hetgeen hij heeft aangevoerd voldoende aannemelijk dat de in aanmerking genomen waarde van f. 317.000 niet te hoog is.

19) Het door belanghebbende zijnerzijds aangevoerde is hiertegenover van onvoldoende gewicht om te concluderen tot een lagere waarde. In het bijzonder heeft het hof daarbij nog overwogen dat belanghebbendes in bezwaar gevoerde betoog inhoudende dat handhaving van de vastgestelde waarde zou inhouden dat de waarde van zijn woning in twee maanden met bijna 60% in waarde is gestegen, miskent dat na de oplevering van belanghebbendes nieuwe woning op 23 oktober 1998 de waarde (f. 201.000) is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1995, derhalve naar een tijdstip gelegen vier jaar voor de onderhavige waardepeildatum.

20) Het beroep is ongegrond. Het hof acht het echter gelet op de tussen de gemeente en het taxatiebureau gemaakte prijsafspraken begrijpelijk dat belanghebbende zich niet zonder meer heeft willen neerleggen bij de uitspraak op bezwaar en het oordeel van de onafhankelijke rechter heeft gezocht. Het hof vindt hierin aanleiding te gelasten dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het gerechtshof:

- verklaart het beroep ongegrond;

- gelast de gemeente Harderwijk aan belanghebbende het gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2003 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 24 maart 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.