Home

Gerechtshof Arnhem, 25-02-2003, AF7124, 01-00764

Gerechtshof Arnhem, 25-02-2003, AF7124, 01-00764

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 februari 2003
Datum publicatie
11 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF7124
Zaaknummer
01-00764

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/00764 (BPM)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te :[Z]

ambtenaar :Inspecteur van de Belastingdienst/Douane district [P]

aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 12 januari 2001 op bezwaar

nummer naheffingsaanslag :[ …BPM ]

dagtekening naheffingsaanslag : 29 september 2000

soort belasting : belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM)

datum gebruik van de weg : 31 augustus 2002

mondelinge behandeling : op 28 augustus 2002 en 11 februari 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes advocaat, belanghebbende zelf, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende woont aan de [a-weg 1 te Z]. Hij is eigenaar/directeur van een autohandel onder de naam X GmbH te Q (BRD)], ten zuiden van [Z]. Daarnaast bezit belanghebbende een bedrijfshal aan de [b-weg 2 te Z] ongeveer 1 km ten noorden van zijn woning.

2. Op 31 augustus 2000 reed belanghebbende met zijn niet in Nederland geregistreerde personenauto, merk en type: Mercedes 600 SE, voorzien van het Duitse kenteken [AAA-BB 00], van zijn ondernemingsvestiging in [Q (BRD)] naar de bedrijfshal op het industrieterrein aan de [b-weg 2 te Z] voor een afspraak met een klant in verband met de verkoop van een vrachtwagen. Op het traject tussen de rotonde [ten noorden van zijn woning te Z] en de bedrijfshal is belanghebbende gecontroleerd door ambtenaren van de Douanepost [R]. Op een tot de stukken (bijlage 8 bij het verweerschrift) behorende plattegrond van [Z] is dit traject en de ligging van belanghebbendes woning en de bedrijfshal aangegeven.

3.1. Op 9 september 1999 is op naam van belanghebbende voor de onder 2 genoemde auto een vergunning afgegeven voor gebruik van een buitenlandse personenauto met vrijstelling van BPM, met een geldigheid van 8 september 1999 tot 1 juni 2001. Blijkens de bij de vergunning gevoegde toelichting is de vergunning verleend op basis van artikel 14 van de Wet BPM 1992 en artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992 (UBBPM). In de vergunning zelf is onder meer de volgende passage opgenomen:

De auto mag alleen worden ingezet voor woon-werkverkeer tussen uw woonplaats in Nederland en de plaats van uw werkzaamheden in het buitenland.

3.2. In de toelichting bij de vergunning wordt onder meer de voorwaarde uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBBPM aangehaald dat "uitsluitend de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd wordt overbrugd".

3.3. Voorts wordt in die toelichting opgemerkt "dat bij misbruik van deze beperkte vergunning er direkt zal worden overgegaan tot inning van de verschuldigde belasting en tevens een boete zal worden opgelegd".

4. Belanghebbende maakt geen feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat ten tijde van de controle de auto niet aan hemzelf maar aan de GmbH ter beschikking stond en/of dat hij de auto ten behoeve van een derde bestuurde.

5. Belanghebbende maakt tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur en de tot de stukken behorende, ter zitting door de desbetreffende ambtenaren nader toegelichte, op ambtseed afgelegde verklaringen niet aannemelijk dat één of meer ambtenaren van de Belastingdienst tegenover hem gedragingen hebben tentoongespreid en/of uitlatingen hebben gedaan die de conclusie rechtvaardigen dat bij belanghebbende een in rechte bescherming verdienend vertrouwen is opgewekt dat aan de vergunningvoorwaarden niet strikt de hand zou worden gehouden zolang hij de auto maar voor zakelijke doeleinden zou gebruiken.

6. Belanghebbende maakt evenmin aannemelijk dat een of meer ondernemers die in een vergelijkbare positie verkeren in de praktijk door de Belastingdienst soepeler zijn behandeld dan hij. Ook met betrekking tot [ondernemer-1 te S], wiens naam belanghebbende in de laatste zitting heeft genoemd, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt.

7.1. Het Hof is evenwel van oordeel dat artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBBPM, welke voorwaarde in de toelichting bij belanghebbendes vergunning is aangehaald, aldus kan worden uitgelegd dat een gebruik als onder 2 beschreven daaraan voldoet: belanghebbende was immers onderweg tussen zijn in [Q (BRD)] gelegen werkplaats en zijn woonplaats [Z]. Het Hof tekent hierbij aan dat in artikel 3 van het UBBPM de begrippen "woning" en "woon-werkverkeer" niet voorkomen. Het Hof acht het in dit verband tekenend dat één van de gehoorde douaneambtenaren ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij (tot deze procedure) van mening was dat gebruik van een auto als onder 2 beschreven is toegestaan aan de houder van een beperkte vergunning als bedoeld in artikel 3 UBBPM. Het Hof acht tenslotte van belang dat belanghebbende de rit van zijn ondernemingsvestiging te [Q (BRD)] naar [Z] niet heeft onderbroken en dat hij niet van de normale route van [Q (BRD)] naar [Z] is afgeweken.

7.2. In de vergunning opgenomen voorwaarden die meer beperkingen opleggen dan in artikel 3 UBBPM voorzien, zijn niet verbindend.

8. Het Hof merkt ten overvloede op dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk maakt dat de Belastingdienst, in afwijking van de uitdrukkelijke mededeling in de toelichting bij de vergunning, ook in gevallen waarin een vergunning als de onderhavige is afgegeven, bij een eerste overtreding van de vergunningvoorwaarden met een waarschuwing pleegt te volstaan.

9. Het beroep van belanghebbende is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op (3 × € 322 =) € 966 + € 50 (2 × reiskosten), in totaal € 1.010.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsanaslag;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.010;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 102,10 (ƒ 225) te vergoeden;

- wijst de Staat aan als de in artikel 8:74, eerste lid, en artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten dient te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2003 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(M.M. Nuboer) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 maart 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.