Home

Gerechtshof Arnhem, 11-03-2003, AF7332, 02-01392

Gerechtshof Arnhem, 11-03-2003, AF7332, 02-01392

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 maart 2003
Datum publicatie
16 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF7332
Zaaknummer
02-01392

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/01392 (energiepremies)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X en X-Y te Z] (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen [P/Team Energiepremie] op het bezwaarschrift van belanghebbenden betreffende na te melden aanvraag energiepremies.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Belanghebbenden hebben op 29 augustus 2001 bij Energiebedrijf [A] energiepremie als bedoeld in artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag aangevraagd wegens het aanbrengen van energiebesparende voorzieningen aan hun woning. De aanvraag, door [A] ontvangen op 31 augustus 2001, is door [A] bij brief d.d. 28 november 2001 gedeeltelijk afgewezen. Bij verzoekschrift d.d. 4 december 2001 hebben belanghebbenden een verzoek om heroverweging van de beslissing van [A] ingediend bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking d.d. 14 januari 2002, kenmerk Verz.nr. […], afgewezen.

1.2. Belanghebbenden hebben tegen de afwijzende beschikking bezwaar gemaakt en zijn op het bezwaar gehoord. De Inspecteur heeft de beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken toegezonden aan het Hof. Deze stukken zijn door het Hof ter kennisneming toegezonden aan de Inspecteur.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 februari 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbenden, [de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede de Inspecteur].

1.5. Belanghebbenden hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbenden hebben in de periode 2000-2001 hun woning laten verbouwen. Gedurende de verbouwing was de woning in verband met het ontbreken van gas, water, elektra en sanitaire voorzieningen niet bewoonbaar. In de bedoelde periode hebben belanghebbenden in een met toestemming van de gemeente naast de woning geplaatste stacaravan gewoond.

2.2. De verbouwingswerkzaamheden zijn verricht en materialen voor de verbouwing zijn geleverd door verschillende bedrijven. Over de verbouwing is de regie gevoerd door aannemingsbedrijf [B B.V. te Q].

2.3. In het kader van de verbouwing zijn in de woning onder meer 165 m² vloerisolatie, 121 m² spouwmuurisolatie, 252 m² dakisolatie en 27,03 m² isolerend glas aangebracht. Het isolatiemateriaal voor de vloer en de spouwmuren is geleverd door het bedrijf [C]. De desbetreffende facturen zijn gedateerd 20 december 2000 en 1 mei 2001. Deze facturen zijn door belanghebbenden aan [C] betaald. Het isolatiemateriaal voor het dak is door [B] B.V. geleverd. De desbetreffende factuur is gedateerd 28 februari 2001 en is door belanghebbenden aan [B] B.V. betaald. Het isolerende glas is door het bedrijf [D] v.o.f. geleverd. De desbetreffende factuur is gedateerd 30 juli 2001 en is door belanghebbenden aan [D] v.o.f. betaald.

2.4. Gereedmelding van het bouwwerk heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2001. Het gereedmeldingsformulier is door de gemeente [R] ontvangen d.d. 8 augustus 2001. Oplevering van het bouwwerk heeft blijkens het proces-verbaal van oplevering plaatsgevonden op 24 augustus 2001.

2.5. De aanvraag van energiepremie heeft betrekking op in totaal ƒ 8981,20 premie. Hiervan is ƒ 728 toegewezen en uitgekeerd. De toewijzing heeft betrekking op 18,2 m² isolerend glas. De aanvraag is voor het overige afgewezen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de energiepremie met betrekking tot de vloerisolatie, de spouwmuurisolatie en de dakisolatie terecht is afgewezen. Kernvraag is of de premie met betrekking tot de desbetreffende voorzieningen tijdig is aangevraagd. Bij de beantwoording van deze vraag houdt partijen verdeeld het antwoord op de volgende deelvragen:

- moet voor de aanvraag van energiepremie de onderhavige verbouwing met inbegrip van de leveringen van isolerende materialen worden aangemerkt als één samenhangend project, of dienen de leveringen als afzonderlijke voorzieningen te worden aangemerkt;

- vormt het moment van ingebruikneming van de voorzieningen een mede-bepalend criterium bij de beoordeling van de tijdigheid van de aanvraag van energiepremie.

Belanghebbende beantwoordt de kernvraag en de tweede deelvraag bevestigend en de eerste deelvraag in eerstbedoelde zin, terwijl de Inspecteur die vragen in tegengestelde zin beantwoordt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en toewijzing van de aanvraag van energiepremie met betrekking tot de vloerisolatie, de spouwmuurisolatie en de dakisolatie, zulks tot een bedrag van € 3584,86 (ƒ 7900). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Met ingang van 1 januari 2000 zijn in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) ten behoeve van besparing op energie positieve prikkels voor huishoudens ingevoerd in de vorm van energiepremies. Huishoudens kunnen deze premies verwerven indien een energiezuinig apparaat wordt aangeschaft of een energiebesparende maatregel aan de woning wordt aangebracht.

4.2. De apparaten en voorzieningen waarvoor energiepremie kan worden aangevraagd zijn vermeld in de Uitvoeringsregeling energiepremies, die haar grondslag vindt in artikel 36a, lid 1, onderdeel j, van de Wbm.

4.3. De voorwaarden voor toekenning van een verzoek om energiepremie zijn geregeld in artikel 8n van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (hierna: Ubm), welke regeling haar grondslag vindt in artikel 36p van de Wbm. In het eerste lid van artikel 8n van de Ubm is bepaald dat een verzoek om toekenning van energiepremie moet worden gedaan bij het energiebedrijf dat aardgas of elektriciteit levert aan de woning ten behoeve waarvan het apparaat of de voorziening is aangeschaft. In het tweede lid van genoemd artikel 8n is bepaald dat het verzoek moet worden gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien weken na aanschaf van de voorziening of het apparaat.

4.4. Ten behoeve van eigenaren/bewoners, huurders, woningverhuurders en woningcorporaties zijn in opdracht van EnergieNed Federatie van energiebedrijven met het oog op het aanvragen van energiepremie uitgegeven een aanvraagformulier en een brochure "Energiepremie 2001, De regeling". Op het aanvraagformulier is onder het kopje "Premievoorwaarden" vermeld:

"De exacte premievoorwaarden en een overzicht van de apparaten en maatregelen die

onder de nieuwe Energiepremieregeling vallen staan in de speciale brochure "Energiepremie, de Regeling". U kunt naar deze gratis brochure vragen in winkel en bouwmarkt, of bij uw installatie-, isolatie- of aannemersbedrijf. Aanvragen bij uw energiebedrijf kan ook."

4.5. In artikel 11 van de Regeling Energiepremie 2001 (hierna: de Regeling), die onderdeel uitmaakt van de onder 4.4. vermelde brochure, is aangegeven wanneer een aanvraag tijdig is aangevraagd. De tekst van dit artikel luidt als volgt.

Artikel 11 Tijdig indienen aanvraag

1. Een aanvraag is tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen.

2. Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend beslist het energiebedrijf de aanvraag af te wijzen.

In artikel 1 van dezelfde regeling zijn definities opgenomen. In het tweede lid is het begrip aanschaf gedefinieerd. De tekst van bedoeld tweede lid luidt als volgt:

Artikel 1 Definities

1. (…);

2. aanschaf: het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen;

3. aanvraag: een schriftelijk verzoek met behulp van een aanvraagformulier om een energiepremie krachtens deze regeling ingediend na de aanschaf;

4. (…);

5. aanvrager: eigenaar, huurder of verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak waaraan gas, elektriciteit of warmte/koude wordt geleverd, die een apparaat of voorziening aanschaft en een beroep doet op artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag;

6. (…);

4.6. Gezien de hierboven vermelde tekstgedeelten van de Regeling is het Hof van oordeel dat de tweede onder 3.1. vermelde deelvraag, te weten of het moment van ingebruikneming van de voorzieningen een mede-bepalend criterium vormt bij de beoordeling van de tijdigheid van de aanvraag van energiepremie, in het kader van het onderhavige geschil bevestigend moet worden beantwoord. Zowel in artikel 11 als in artikel 1, tweede lid, van de Regeling wordt de ingebruikneming als criterium genoemd en - door het gebruiken van de in het tweede lid gedefinieerde term 'aanschaf' - indirect eveneens in het derde lid en het vijfde lid van artikel 1.

4.7. Aan hetgeen onder 4.6. is overwogen doet niet af dat het moment van ingebruikneming niet als mede-bepalend criterium wordt genoemd in artikel 8n, tweede lid, van de Ubm.

Nu in het door de energiebedrijven ten behoeve van het aanvragen van energiepremie gehanteerde aanvraagformulier wordt verwezen naar de Regeling en niet naar de Ubm, is het Hof van oordeel dat belanghebbenden erop mochten vertrouwen dat hun aanvraag van energiepremie zou worden getoetst aan de in de Regeling genoemde voorwaarden.

Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Regeling speciaal met het oog op het gebruik door particulieren is geschreven en dat de inhoud en de vormgeving van deze regeling ten minste de indruk wekken dat het om een officiële, door de overheid vastgestelde of erkende regeling gaat. Bovendien is noch in de tekst van de Regeling, noch in de tekst van de brochure waarin zij is opgenomen, noch op het aanvraagformulier welke van de processtukken deel uitmaken een clausule of waarschuwing opgenomen waaruit kan worden opgemaakt dat aan de Regeling geen rechten kunnen worden ontleend indien en voor zover zij afwijkt van de Ubm.

4.8. Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat ook de onder 3.1. vermelde kernvraag bevestigend moet worden beantwoord. De aanvraag van energiepremie met betrekking tot de onderhavige voorzieningen is door het energiebedrijf ontvangen op 31 augustus 2001. De voorzieningen konden door belanghebbenden niet eerder dan op 6 augustus 2001, de dag waarop de gereedmelding van de verbouwing heeft plaatsgevonden, in gebruik worden genomen nu vast staat dat zij tijdens de verbouwing geen gebruik konden maken van de woning. De energiepremie met betrekking tot de vloerisolatie, de spouwmuurisolatie en de dakisolatie is door belanghebbenden derhalve tijdig aangevraagd.

4.9. Nu de kernvraag bevestigend moet worden beantwoord kan het antwoord op de eerste onder 3.1. vermelde deelvraag buiten beschouwing blijven.

4.10. Het beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal € 322,-- maal wegingsfactor 1 ofwel € 644.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- wijst de aanvraag van energiepremie voor een bedrag van € 3584,86 toe;

- verstaat dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van € 109 vergoedt;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan te Arnhem op 11 maart 2003 door mr. N.E. Haas, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. W.M.G. Visser, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.