Home

Gerechtshof Arnhem, 03-04-2003, AF8135, 00-00793

Gerechtshof Arnhem, 03-04-2003, AF8135, 00-00793

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 april 2003
Datum publicatie
12 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF8135
Zaaknummer
00-00793

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 00/00793 (overschotheffing)

U i t s p r a a k

op het beroep van de vennootschap onder firma [X] VOF te Hengelo (Gelderland) - hierna: belanghebbende - tegen de uitspraak van de Inspecteur van het bureau heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te [P] (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de overschotheffing.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een naheffingsaanslag in de overschotheffing opgelegd ten bedrage van ƒ 3.474,40 zonder verhoging.

1.2. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof van 20 maart 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes vennoot, alsmede de Inspecteur]. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

2. Feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

2.1. [Belanghebbendes vennot] exploiteert een akkerbouwbedrijf. Daarnaast is hij tezamen met zijn echtgenote in 1996 in de vorm van een vennootschap onder firma (belanghebbende) gestart met een pluimveebedrijf. Voor de toepassing van de Meststoffenwet (zoals deze luidde in het jaar 1997, hierna: de Wet) gaat het om twee bedrijven met elk een eigen mestnummer. Het pluimveebedrijf houdt leghennen.

2.2. In het onderhavige jaar (1997) behoort tot het bedrijf van belanghebbende 1,25 ha landbouwgrond.

2.3. De productie van dierlijke meststoffen - van de leghennen - op belang-hebbendes pluimveebedrijf bedraagt in 1997 10.800 kilogram fosfaat.

2.4. Belanghebbende heeft hiervan in totaal 10.564 kilogram fosfaat op basis van een met [haar vennoot] gesloten afzetovereenkomst afgevoerd naar vorenbedoeld akkerbouwbedrijf. Deze afzetovereenkomst voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in het op de voet van artikel 13, vierde lid, eerste volzin, onderdeel c, van de Wet vastgestelde - inmiddels vervallen - Besluit voorwaarden afzetovereenkomsten.

2.5. Ter zake van deze (af)leveringen zijn door belanghebbende als leverancier en door het akkerbouwbedrijf als afnemer afleveringsbewijzen opgemaakt die voldoen aan de wettelijke voorschriften. Belanghebbende heeft de originelen van deze afleveringsbewijzen doen toekomen aan de Stichting Landelijke Mestbank (hierna: SLM). Daarbij zijn de volgende data van belang:

hoeveelheid levering mest ontvangst afleveringsbewijs

650 kg 22-12-97 30-01-98

1365 kg 20-11-97 18-12-97

1235 kg 19-11-97 18-12-97

1138 kg 18-11-97 18-12-97

650 kg 26-08-97 04-09-97

1300 kg 17-06-97 04-07-97

975 kg 16-06-97 04-07-97

1138 kg 22-04-97 04-07-97

1138 kg 21-04-97 04-07-97

975 kg 03-04-97 04-07-97

2.6. In de onderwerpelijke aangifte overschotheffing 1997 heeft belanghebbende ter zake van deze - op basis van de afzetovereenkomst - afgezette hoeveelheid fosfaat aanspraak gemaakt op toepassing van een gereduceerd tarief van ƒ 0,15 per kilogram fosfaat.

2.7. De Inspecteur heeft deze aanspraak slechts gehonoreerd voorzover zij betrekking heeft op de aflevering op 26 augustus 1997 van 650 kilogram fosfaat. Zulks omdat slechts het originele afleveringsbewijs van die levering volgens de Inspecteur binnen de voorgeschreven termijn van twee weken is ontvangen door de SLM. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van de door de SLM geplaatste dagstempel van ontvangst. Omdat belanghebbende de - in de ogen van de Inspecteur - verschuldigde overschotheffing niet volledig heeft voldaan, is de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur belanghebbendes aanspraak op toepassing van het gereduceerde tarief terecht heeft beperkt tot 650 kilogram fosfaat. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ont-kennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de eerdergenoemde pleitnota. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe klachten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.

3.4. De Inspecteur concludeert daarentegen tot ongegrondverklaring van het beroep en tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 13, vijfde lid in verbinding met het vierde lid, onderdeel c, van de Wet heeft de formele wetgever voorzien in een aan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) toegekende bevoegdheid om door middel van een regeling een gereduceerd tarief vast te stellen voor een volgens een afzetovereenkomst, die aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden voldoet, afgezette hoeveelheid fosfaat.

4.2. De Minister heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door de Regeling differentiatie overschotheffing II (hierna: de Regeling) vast te stellen. In artikel 2 van deze Regeling is bepaald dat met betrekking tot een, volgens een afzetovereenkomst die aan de voorwaarden opgenomen in artikel 2 van het Besluit voorwaarden afzetovereenkomsten voldoet, daadwerkelijk afgezette hoeveelheid fosfaat het tarief als bedoeld in artikel 13, vierde lid, eerste volzin, onderdeel c, van de Wet, per kilogram fosfaat ƒ 0,15 bedraagt.

4.3. Ingevolge artikel 6a van de Regeling kan dit gereduceerde tarief slechts worden toegepast, indien de afzet van dierlijke meststoffen blijkt uit en naar waarheid ingevulde, door betrokken partijen ondertekende volledig en tijdig ingezonden afleveringsbewijzen als bedoeld in artikel 8 van het Besluit mestbank en mestboekhouding.

4.4. Volgens het vijfde lid van artikel 8 van dit Besluit is de leverancier (onder meer) verplicht binnen twee weken na aflevering van de dierlijke meststoffen het origineel van het afleveringsbewijs te doen toekomen aan de SLM.

4.5. De Inspecteur heeft belanghebbendes aanspraak op toepassing van het gereduceerde tarief - behoudens voorzover deze ziet op de levering van 26 augustus 1997 - afgewezen op de enkele grond dat de door belanghebbende en haar afnemer opgemaakte originele afleveringsbewijzen niet binnen de termijn van twee weken na aflevering van de dierlijke meststoffen zijn ontvangen door de SLM.

4.6. Belanghebbende betoogt dat aan dit verzuim disproportionele gevolgen

- te weten oplegging van de onderhavige "boete" - worden verbonden door de Inspecteur.

4.7. Bij de beoordeling van belanghebbendes klacht(en) moet worden vooropgesteld dat in dezen geen sprake is van het opleggen van een verhoging (boete) doch van het naheffen van enkelvoudige belasting door de Inspecteur, omdat naar diens opvatting niet het gereduceerde doch het reguliere tarief moet worden toegepast.

4.8. Voorts verdient opmerking dat de Minister naar het oordeel van het Hof gerechtigd is voorwaarden te verbinden aan de toepassing van een - op de voet van artikel 13, vijfde lid, van de Wet vastgesteld - gereduceerd tarief (vergelijk - impliciet - HR 24 juli 2001, nr. 36 149, BNB 2001/337). Benadrukt zij voorts dat de rechter niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen, zodat het Hof geen oordeel mag geven over de stelling van belanghebbende dat een termijn van twee weken veel te beperkt is.

4.9. De Inspecteur gaat ervan uit dat de in het vijfde lid van artikel 8 van het Besluit mestbank en mestboekhouding vervatte term "te doen toekomen" moet worden uitgelegd als "ontvangen" door de SLM. Naar het oordeel van het Hof biedt de tekst van bedoelde bepaling evenwel geen steun aan die uitleg. De woorden "te doen toekomen" dienen naar 's Hofs oordeel - overeenkomstig het spraakgebruik - te worden uitgelegd als "zenden" of "toesturen".

4.10. Dit betekent dat de leveringen door belanghebbende van de dierlijke meststoffen op 16 juni 1997 en op 17 juni 1997 (975 kg respectievelijk 1300 kg fosfaat) kunnen delen in de toepassing van het gereduceerde tarief. Het Hof acht namelijk aannemelijk dat de originele afleveringsbewijzen van deze leveringen, gelet op de datum van ontvangst door de SLM, binnen twee weken na de aflevering door belanghebbende zijn verzonden. Voor wat betreft de overige - hiervoor in onderdeel 2.5 - vermelde afleveringen acht het Hof zulks niet aannemelijk.

4.11. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de overschrijding van de termijn van twee weken mede te wijten is geweest aan haar prille ervaringen met de pluimveehouderij, aan drukke werkzaamheden en aan de complexiteit van het bedrijf.

4.12. De Inspecteur heeft in dit verband gesteld - en ter zitting desgevraagd toegelicht - dat met betrekking tot termijnen als de onderhavige door hem een beleid wordt gevoerd dat erop neerkomt dat geringe overschrijdingen van de termijn in overmachtsituaties als verschoonbaar worden aangemerkt. Volgens de Inspecteur bestaat in dezen echter, gelet op de duur van de termijnoverschrijdingen en op de door belanghebbende ter rechtvaardiging daarvan aangedragen argumenten, geen reden voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is. Het Hof deelt de opvatting van de Inspecteur, aangezien de in overweging 4.11 vermelde omstandigheden redelijkerwijs niet als een situatie van overmacht kunnen worden aangemerkt op grond waarvan de (ruime) overschrijdingen van de termijn waarbinnen de afleveringsbewijzen door belanghebbende hadden moeten worden ingediend als verschoonbaar kunnen worden aangemerkt.

4.13. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond is. De naheffingsaanslag dient te worden verminderd met een bedrag van ƒ 796,25 (2275 kg × ƒ 0,35).

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten - overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht - vast op € 25 voor reis- en verblijfkosten van belanghebbendes vennoot.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 1.215,29 (ƒ 2.678,15);

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze betaalde griffierecht van € 204,20 (ƒ 450), en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 25 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belang hebbende dient te vergoeden.

Aldus vastgesteld op 3 april 2003 te Arnhem door mr. Monsma, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Den Ouden, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

(J.LM. Egberts) (J.A. Monsma)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 april 2003

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.