Home

Gerechtshof Arnhem, 26-03-2003, AF8172, 02-00758

Gerechtshof Arnhem, 26-03-2003, AF8172, 02-00758

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 maart 2003
Datum publicatie
12 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AF8172
Zaaknummer
02-00758

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/00758 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/ Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

nummer : […H86]

mondelinge behandeling : op 12 maart 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende (geboren in 1947) drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan - kort gezegd - uit de verspreiding van huis-aan-huis-bladen. In het onderhavige jaar (1998) heeft belanghebbende een winst uit onderneming gerealiseerd van ƒ 56.367. De netto-omzet beliep in 1998 ƒ 194.288. Belanghebbende is voorts fulltime, dat wil zeggen voor 35,6 uren per week, in dienstbetrekking werkzaam bij [bedrijf A te Q]. De echtgenote van belanghebbende heeft in 1998 meer dan 525 uren arbeid verricht in de onderneming van belanghebbende.

2. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de zelfstandigenaftrek ten bedrage van ƒ 11.085. Voorts heeft hij een bedrag van ƒ 6.765 toegevoegd aan de oudedagsreserve.

3. Bij de vaststelling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur de zelfstandigenaftrek niet verleend en voorts de dotatie aan de oudedagsreserve in haar geheel gecorrigeerd. Zulks omdat belanghebbende naar de opvatting van de Inspecteur niet heeft voldaan aan het zogenoemde - voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek geldende -grotendeelsvereiste. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar gemaakt.

4. Voor het Hof herhaalt belanghebbende zijn standpunt dat in dezen is voldaan aan de criteria van de zelfstandigenaftrek. Daardoor is hij, aldus belanghebbende, ook gerechtigd voor het jaar 1998 een bedrag van ƒ 6.765 toe te voegen aan de oudedagsreserve. De Inspecteur heeft dit standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

5. Ingevolge artikel 44m, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, een zelfstandigenaftrek toegepast indien gedurende het kalenderjaar de tijd die in totaal wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 22 van de Wet, grotendeels, doch voor ten minste 1225 uren, in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming.

6. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 1998 in totaal 1500 uren heeft besteed aan het feitelijk drijven van de onderhavige onderneming.

7. Voorts zijn partijen het erover eens dat, wanneer rekening wordt gehouden met de verlofuren, belanghebbende in 1998 1575 uren heeft besteed aan de dienstbetrekking.

8. Belanghebbende stelt zich evenwel op het standpunt dat bedoelde aan de dienstbetrekking toe te rekenen 1575 uren voorts nog met 7 percent (van het totaal van 1851 uren) dienen te worden verminderd ter zake van improductieve uren en uren voor dokters- en tandartsenbezoek. Ter zitting heeft de gemachtigde - desgevraagd - toegelicht dat hij deze norm heeft ontleend aan de schildersbranche. In die branche is het volgens de gemachtigde gebruikelijk dat ondernemers deze improductieve uren niet doorberekenen aan hun opdrachtgevers. Toepassing van deze "korting" in het geval van belanghebbende betekent - zo betoogt de gemachtigde - dat ervan moet worden uitgegaan dat in totaal 1445 uren door belanghebbende aan de dienstbetrekking zijn besteed, zodat is voldaan aan het grotendeelsvereiste. De Inspecteur betwist dat voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek rekening moet worden gehouden met de door belanghebbende bedoelde improductieve uren.

9. Nog daargelaten dat belanghebbende niet werkzaam is in de schildersbranche, ziet het Hof geen enkele grond voor de opvatting dat voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek rekening moet worden gehouden met de door belanghebbende bedoelde - vanuit oogpunt van de ondernemer bezien - improductieve uren. Ook deze uren worden door de werknemer immers besteed aan de dienstbetrekking en aangenomen mag worden dat het loon mede daarop betrekking heeft. De omstandigheid dat een in de schildersbranche werkzame ondernemer deze uren kennelijk - vanuit commercieel oogpunt - niet doorberekend (of kan doorberekenen) aan zijn opdrachtgevers doet hieraan niet af.

10. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de eis dat de tijd die in totaal wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid, grotendeels in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming. Aan het feitelijk drijven van de onderneming zijn immers 1500 uren door belanghebbende besteed en aan de dienstbetrekking 1575 uren.

11. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat het Hof de opvatting van de Inspecteur dat bij het bepalen van het aantal uren dat is besteed aan de dienstbetrekking rekening moet worden gehouden met de reistijd ter zake van het woon- werkverkeer van de werknemer niet deelt. Die reistijd moet - voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek - alleen dan worden meegerekend bij het bepalen van het aantal uren dat aan de dienstbetrekking is besteed, indien ingevolge de arbeidsovereenkomst de reistijd voor het woon-werkverkeer wordt gerekend tot de tijd waarvoor de arbeid is bedongen en het overeengekomen loon daarop dan ook mede is afgestemd. Dat zulks in dezen het geval is, is echter niet gesteld door de Inspecteur.

12. De stelling van belanghebbende dat de in artikel 44m, zevende lid, van de Wet bedoelde vermindering van het aantal uren van 1225 tot 875 in verband met - kort gezegd - de meewerkende echtgenoot ook gevolgen heeft voor de grotendeelseis heeft de gemachtigde ter zitting ingetrokken.

13. Nu ten aanzien van belanghebbende de zelfstandigenaftrek niet kan worden toegepast, is hij - gelet op het bepaalde in artikel 44 e, eerste lid, van de Wet - niet gerechtigd een bedrag aan de oudedagsreserve toe te voegen. De Inspecteur heeft derhalve terecht het bedrag van ƒ 6.765 gecorrigeerd.

14. Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2003 te Arnhem door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(L.A. Aalbersberg) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 april 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.