Home

Gerechtshof Arnhem, 29-04-2003, AG0192, 02-01842

Gerechtshof Arnhem, 29-04-2003, AG0192, 02-01842

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 april 2003
Datum publicatie
19 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AG0192
Formele relaties
Zaaknummer
02-01842
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67

Inhoudsindicatie

In geschil is welke verzuimen meetellen voor de in het BBBB 1998 bedoelde verzuimenreeks.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/01842 (boetebeschikking)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden boetebeschikking

1. Boetebeschikking, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking met nummer […F.01.1110] een boete opgelegd van ƒ 290 wegens het niet-tijdig betalen van omzetbelasting over het tijdvak november 2001.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is de boete gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad te Arnhem op 28 maart 2003. Daarbij zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur]. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd die tot de stukken van het geding hoort.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 29 november 2001 voor de maand september 2001 een 'Mededeling Omzetbelasting/Eerste betaalverzuim en/of eerste aangifteverzuim' ontvangen. Op de mededeling is als omschrijving van het verzuim de optie 'U heeft niet tijdig betaald' aangekruist. Voorts vermeldt de mededeling dat de uiterste betaaldatum 31 oktober 2001 was en dat de betaling is ontvangen op 1 november 2001.

2.2. Met dagtekening 28 december 2001 is aan belanghebbende een boete opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de omzetbelasting over het tijdvak oktober 2001. De toelichting bij de boete vermeldt:

Op 17 december 2001 is onderzocht of de vereiste betalingen al waren ontvangen. Het bleek dat u op deze datum de omzetbelasting over oktober 2001 geheel of gedeeltelijk niet tijdig had betaald. De Belastingdienst legt u daarom een boete op.

U heeft voor de tweede keer in de acht laatste tijdvakken de omzetbelasting niet of niet tijdig betaald. Het eerste verzuim betrof het tijdvak september 2001. De boete bedraagt 1% van het niet tijdig betaalde bedrag. (…) Als u de omzetbelasting voor een derde of volgend tijdvak niet tijdig betaalt moet u 5% boete betalen. (…).

De boete is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

2.3. Met dagtekening 31 januari 2002 is aan belanghebbende een boete opgelegd wegens niet tijdig betalen van de omzetbelasting over het tijdvak november 2001. De toelichting bij de boete vermeldt:

Op 22 januari 2002 is onderzocht of de vereiste betalingen al waren ontvangen. Het bleek dat u op deze datum de omzetbelasting over november 2001 geheel of gedeeltelijk niet tijdig had betaald. De Belastingdienst legt u daarom een boete op.

U heeft voor de derde keer in de acht laatste tijdvakken de omzetbelasting niet of niet tijdig betaald. De vorige 2 verzuimen betroffen de tijdvakken september 2001 en oktober 2001. De boete bedraagt 5% van het niet tijdig betaalde bedrag. (…).

De boete is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

2.4. Het op de aangifte omzetbelasting over de maand november 2001 betaalde bedrag is op 24 december 2001 van belanghebbendes postbankgirorekening afgeschreven.

2.5. Ter zitting heeft de Inspecteur nader het standpunt ingenomen dat er voor dit geding van kan worden uitgegaan dat de boetebeschikking met betrekking de maand oktober 2001 belanghebbende eerst na 31 december 2001 heeft bereikt.

2.6. Gelet op het ter zitting ingenomen standpunt door belanghebbende is niet meer in geschil dat de omzetbelasting over de maanden september 2001, oktober 2001 en november 2001 te laat is betaald. Evenmin is in geschil het bedrag van ƒ 5.817 aan omzetbelasting dat over de maand november 2001 te laat is betaald.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de te late betaling van de omzetbelasting over de maand november 2001 voor de toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) is aan te merken als een tweede verzuim op grond waarvan de boete 1% van de niet tijdig betaalde omzetbelasting bedraagt zoals belanghebbende verdedigt, dan wel als een derde verzuim op grond waarvan de boete 5% bedraagt van de niet tijdig betaalde omzetbelasting zoals de Inspecteur verdedigt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de boete tot een bedrag van ƒ 58 (€ 26). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: AWR) luidt in de voor 2001 geldende tekst:

Indien de belastingplichtige (…) de belasting welke op aangifte moet worden voldaan (…) niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste ƒ 10 000 kan opleggen.

Ingevolge § 23, vierde lid, van het: BBBB (voor zover hier van belang) wordt bij een eerste verzuim geen boete opgelegd. Bij een tweede verzuim wordt een boete opgelegd van 1% van de niet tijdig betaalde belasting en bij een derde verzuim een boete van 5% van de niet tijdig betaalde belasting.

4.2. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur op grond van een redelijke uitleg van het BBBB aan in de voorafgaande tijdvakken gepleegde verzuimen slechts gevolgen voor de hoogte van de verzuimboete voor het onderhavige tijdvak (november 2001) mag verbinden, indien en voor zover belanghebbende uiterlijk op het moment dat deze aan haar betalingsverplichting voor dat tijdvak moest voldaan op de hoogte was van de eerdere verzuimen.

4.3. In de onderhavige situatie is aan belanghebbende op 29 november 2001 mededeling gedaan van het eerste verzuim (de late betaling op de aangifte omzetbelasting over de maand september 2001).

4.4. Voor dit geding moet er van worden uitgegaan dat de op 28 december 2001 gedagtekende boetebeschikking met betrekking tot de te late betaling over oktober 2001 pas na december 2001 door belanghebbende is ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende op andere wijze vóór het einde van de maand december 2001 kennis droeg van de omstandigheid dat de belasting over oktober te laat was betaald.

4.5. Het verzuim met betrekking tot de betaling over oktober is belanghebbende derhalve pas kenbaar geworden op een tijdstip toen het moment waarop zij de belasting over de maand november 2001 uiterlijk diende te betalen reeds was verstreken.

4.6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de te late betaling van de omzetbelasting over de maand november 2001 niet kan worden aangemerkt als een derde verzuim in de zin van het BBBB. Mitsdien moet de boete worden verminderd tot 1% van ƒ 5.817 ofwel ƒ 58 (€ 26).

5. Proceskosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de boete tot 1% van de niet tijdig betaalde omzetbelasting ofwel € 26;

- gelast de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 218 te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 29 april 2003 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr. drs. A.M. van Amsterdam en prof. dr. J.W. Zwemmer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

(J.H.M. Delnooz-Engels) (F.J.P.M. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 april 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.