Home

Gerechtshof Arnhem, 22-05-2003, AH8784, 01-00051

Gerechtshof Arnhem, 22-05-2003, AH8784, 01-00051

Inhoudsindicatie

In geschil is - onder meer - welke gevolgen dienen te worden verbonden aan gebreken in de gevolgde hoorprocedure.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Derde meervoudige belastingkamer

nummer 01/00051 (omzetbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X] B.V.

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997

nummer : […F.01.7501]

mondelinge behandeling : op 8 mei 2003 te Arnhem

Waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende [alsmede de Inspecteur].

gronden:

1. Belanghebbende is opgericht op 18 maart 1996 onder de naam [A B.V. te Q]. Per 10 november 1998 heeft statutenwijziging plaatsgevonden, waarbij de naam van [A B.V.] is gewijzigd in [X] B.V. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [B].

2. Belanghebbende heeft onder meer in de jaren 1996 en 1997 aan haar voornoemde directeur en aan haar werkneemster [C] die toen duurzaam samenwoonde met [B] een aantal personenauto's ter beschikking gesteld. [C] was in het jaar 1997 van 1 februari tot en met 31 augustus tevens in loondienst van [D B.V. te R], welke vennootschap niet aan belanghebbende is gelieerd.

In 1998 zijn [B en C] met elkaar gehuwd.

3. Blijkens een in juni 1999 aangevangen boekenonderzoek bij belanghebbende zijn aan [B en C] in de jaren 1996 en 1997 de volgende personenauto's met daarbij behorende catalogusprijzen ter beschikking gesteld gedurende het aantal maanden dat daarbij wordt vermeld:

1996 aantal maanden 1997 aantal maanden

[B]

- Saab 900 2.3i (ƒ 94.950) 12 - Saab 900 2.3i (ƒ 94.950) 2

- Range Rover 4.0i (ƒ 149.850) 6

- Porsche 993 (ƒ 230.150) 4

[C]

- Jeep Cherokee (ƒ 89.995) 12 - Jeep Cherokee (ƒ 89.995) 2

- Range Rover 4.0i (ƒ 149.850) 4.

De cataloguswaarde van de auto's is vastgesteld aan de hand van het bruto BPM bedrag en als zodanig niet in geschil.

4. Tijdens voornoemd boekenonderzoek is geconstateerd dat de door de accountant van belanghebbende verzorgde aangiften niet aansluiten met de grootboekadministratie en de jaarrekeningen. De verschillen met de aangiften werden niet gesuppleerd waardoor per 31 december 1997 nog een bedrag aan te betalen omzetbelasting openstond dat door de Inspecteur is berekend op ƒ 30.508, opgebouwd als volgt:

Aangifte vierde kwartaal 1997 -/- ƒ 6.448

Verschil 1995 ƒ 349

Verschil 1996 ƒ 30.989

Verschil 1997 ƒ 5.619

Balansschuld 31-12-1997 ƒ 30.508.

Het door belanghebbende geclaimde bedrag aan terug te ontvangen omzetbelasting over het vierde kwartaal 1997 is aan belanghebbende uitbetaald zodat de te weinig betaalde omzetbelasting ultimo 1997, gelet op de balansschuld, ƒ 36.957 (ƒ 30.508 + ƒ 6.448) beloopt.

5. Voorts is tijdens voornoemd boekenonderzoek gebleken dat met betrekking tot de aan [B en C] en - een niet met name genoemde - derde werknemer ter beschikking gestelde personenauto's te weinig omzetbelasting is afgedragen. De Inspecteur heeft de ter zake van het privé-gebruik van die auto's verschuldigde omzetbelasting berekend op 12% van ƒ 36.989 (1996) en 12% van ƒ 51.190 (1997) vermeerderd met ƒ 440 (derde werknemer), te weten ƒ 4.438 respectievelijk ƒ 6.582 en het ter zake na te heffen bedrag - onder aftrek van de reeds op aangifte voldane bedragen van ƒ 2.279 (1996) en ƒ 3.266 (1997) vastgesteld op ƒ 2.159 (1996) en ƒ 3.316 (1997).

6. Op grond van de hiervoor onder 4. en 5. gemaakte berekeningen heeft de Inspecteur over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 bij aanslag van 28 maart 2000 in totaal een bedrag van ƒ 42.432 nageheven, te weten:

Balansschuld privé-gebruik auto totaal

over 1995 ƒ 349

over 1996 ƒ 30.989 ƒ 2.159 ƒ 33.148

over 1997 ƒ 5.619 ƒ 3.316 ƒ 8.935

totaal ƒ 36.957 ƒ 5.475 ƒ 42.432

De Inspecteur heeft daarbij met betrekking tot de omzetbelasting over de geconstateerde balansverschillen een boete van, na kwijtschelding, 50% en met betrekking tot de omzetbelasting over het privé-gebruik auto een boete van, na kwijtschelding, 25% opgelegd.

7. Naar aanleiding van het eerder genoemde boekenonderzoek zijn eveneens correcties aangebracht voor de inkomstenbelasting van [B en C]. Deze correcties hebben met name ook betrekking op het privé-gebruik auto van de door belanghebbende in de jaren 1996 en 1997 ter beschikking gestelde personenauto's. In dit verband wordt verwezen naar de gelijktijdig behandelde zaken nrs. 01/00375, 01/00376, 01/00377 en 01/00378, waarin het Hof gelijktijdig uitspraak doet.

8. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, dat zij in haar verdediging is geschaad omdat zij niet vóór de afdoening van het bezwaarschrift is gehoord en dat haar ten onrechte een boete is opgelegd. Zij voert daartoe de volgende argumenten aan:

- er kan met betrekking tot de jaren 1996 en 1997 geen sprake zijn van onjuiste balansposten aan af te dragen omzetbelasting aangezien de jaarrekeningen over die boekjaren nimmer door haar Algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: a.v.a.) zijn goedgekeurd en vastgesteld;

- zij is op de hoorzitting van 7 december 2000 niet omtrent de juistheid over genoemde balansposten gehoord. Op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet de naheffingsaanslag dan worden vernietigd;

- haar directie heeft nimmer de bedoeling gehad te veel omzetbelasting terug te ontvangen. De vorige accountant is sinds drie weken uit zijn functie ontheven. Zij komt rare dingen tegen in de boekhouding die op dit tijdvak betrekking hebben. Daarover bestaat thans contact met de Belastingdienst. Zij kan echter geen stukken overleggen omdat deze eerst op de dag van de zitting zijn ontvangen.

9. De Inspecteur heeft daar tegen ingebracht dat:

- de naheffingsaanslagen aan de hand van de door belanghebbende zelf verstrekte bescheiden zijn opgelegd;

- belanghebbende ruimschoots de tijd heeft gehad om op de geconstateerde balansverschillen te reageren nu haar reeds vanaf 6 juni 1999 bij herhaling is gevraagd op de door de Belastingdienst gemaakte berekeningen te reageren en opheldering te verschaffen, maar dat ook anderhalf jaar later bij de afdoening van het bezwaarschrift op 21 december 2000 nog steeds geen reactie was ontvangen;

- belanghebbende op 7 december 2000 ter Inspectie is uitgenodigd om te worden gehoord over de gevolgen van het ingestelde boekenonderzoek. Het feit dat in de uitnodiging voor dat gesprek wel melding is gemaakt van de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting doch - per abuis - niet expliciet van de omzetbelasting, laat onverlet dat belanghebbende bij dat gesprek dit onderwerp ter sprake had kunnen brengen;

- de balansverschillen belanghebbende al geruime tijd bekend waren en zij geen enkel initiatief heeft ondernomen om suppletie-aangiften te doen zodat kan worden gesproken van opzet en de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Ook eerder bij een boekenonderzoek over de jaren 1990 tot en met 1993 werden balansverschillen geconstateerd;

- [E] is gespecialiseerd in de loonbelasting en geen contact met hem heeft opgenomen over de omzetbelasting zodat hij er van uit moet gaan dat de geconstateerde gebreken juist zijn. Hij is evenwel bereid de boete terug te brengen tot 25% nu er kennelijk redenen aanwezig waren een nieuwe accountant te nemen. Dit brengt echter niet mee dat belanghebbende niet verantwoordelijk was voor de geconstateerde onjuistheden. Het is aan haar (grove) schuld is te wijten dat niet tijdig is gesuppleerd.

10. De omstandigheid dat haar a.v.a. de jaarrekeningen 1996 en 1997 nog niet heeft goedgekeurd of vastgesteld staat naheffing van de volgens die jaar-rekeningen verschuldigde omzetbelasting niet in de weg. Nu belanghebbende op geen enkele wijze opheldering heeft verschaft over de geconstateerde verschillen tussen de in haar aangifte omzetbelasting opgenomen bedragen en de ter zake opgenomen balansposten die aansluiten bij haar grootboek-rekeningen en de aanwezige facturen, moet er van worden uitgegaan dat de balansposten juist zijn. Er is dan ook terecht mede ter hoogte van de balansschuld ultimo 1997 nageheven.

11. Met betrekking tot de - als zodanig in deze procedure niet in geschil zijnde - omzetbelasting ter zake van de 3. genoemde en onder 4. en 5. bedoelde auto's die belanghebbende in de jaren 1996 en 1997 aan de aldaar genoemde werknemers ter beschikking heeft gesteld, heeft de Inspecteur ter zitting desgevraagd door het Hof, erkend dat een correctie op zijn plaats is, nu in het onder 5. voor het jaar 1997 genoemde bedrag van ƒ 51.190 ten onrechte is begrepen een bedrag van ƒ 4.690 ter zake van het privé-gebruik van de Audi 3A, welke auto in dat jaar niet door belanghebbende maar door [D] B.V. gedurende 6 maanden aan [C] ter beschikking is gesteld. Dit brengt mee dat de na te heffen omzetbelasting moet worden verminderd met 12% van ƒ 4.690 = ƒ 563 en moet worden vastgesteld opƒ 41.869.

12. Anders dan belanghebbende verdedigt brengt de omstandigheid dat zij op de hoorzitting van 7 december 2000 niet nadrukkelijk is gehoord met betrekking tot de omzetbelasting niet met zich mee dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende is immers door de Inspecteur opgeroepen in verband met het door de Belastingdienst ingestelde boekenonderzoek op grond waarvan de Inspecteur niet alleen correcties heeft aangebracht in de aangiften inkomstenbelasting 1996 en 1997 van de directeur van belanghebbende en [C] en de aangifte vennootschapsbelasting 1997 van belanghebbende doch ook ter zake van de aangifte omzetbelasting van belanghebbende in die periode. Alsdan is belanghebbende, die reeds vanaf juni 1999 nauw betrokken was bij dit onderzoek en aan wie reeds in een vroeg stadium vragen zijn gesteld met betrekking tot de omzetbelasting, en die zich bovendien te dezen heeft laten vertegenwoordigen door een deskundige niet in haar (proces)belangen geschaad doordat de Inspecteur - per abuis - in de schriftelijke uitnodiging voor de hoorzitting geen expliciete melding heeft gemaakt van de omzetbelasting. Deze kleine onnauwkeurigheid kan niet worden aangemerkt als een schending van het recht om te worden gehoord dan wel van één van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die - zo verstaat het Hof belanghebbende - een vernietiging van de naheffingsaanslag met zich zou brengen. Nu in de onderhavige procedure geen feiten en omstandigheden meer in geschil zijn tussen belanghebbende en de Inspecteur die van belang zijn voor de beslechting ervan door het Hof, is het Hof van oordeel dat aan het door belanghebbende gesignaleerde gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, kan worden voorbijgegaan (vergelijk Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37.790, r.o. 3.5.1. e.v.).

13. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat het aan belanghebbendes (grove) schuld is te wijten dat per saldo te weinig omzetbelasting is geheven. Het inschakelen van een accountant ontslaat belanghebbende niet van de verant-woordelijkheid voor een juiste en tijdige aangifte. Nu de balansverschillen belanghebbende al geruime tijd bekend waren en zij geen enkel initiatief heeft ondernomen om suppletie-aangiften te doen, kan haar grove nalatigheid worden verweten. Het Hof acht een boete van 25% van de nageheven belasting, waartoe de Inspecteur nader heeft geconcludeerd, in dit geval ook passend en geboden.

slotsom:

Het beroep is gedeeltelijk gegrond.

proceskosten:

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten voor de proceshandelingen × 1 (gewicht van de zaak) € 322 = € 644.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de naheffingsaanslag tot ƒ 41.869;

- vermindert de boete tot op 25% van de nageheven belasting;

- gelast de Staat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 204,27 (ƒ 450) te vergoeden;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de in artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.

Aldus gedaan op 22 mei 2003 door mr. J.B.H. Röben, mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. A. Geerling als fiscaal jurist en mr. J.M. Sitsen als griffier en op die datum in het openbaar uitgesproken door mr. J.B.H. Röben in tegenwoordigheid van de griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(J.M. Sitsen) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 mei 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.