Home

Gerechtshof Arnhem, 11-06-2003, AH9280, 02-02790

Gerechtshof Arnhem, 11-06-2003, AH9280, 02-02790

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 juni 2003
Datum publicatie
7 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AH9280
Zaaknummer
02-02790

Inhoudsindicatie

Partijen houdt verdeeld, het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd van de kosten van de hotelovernachtingen over de periode 1 april 1999 tot en met 31 december 1999. (..)

Artikel 8b, tweede lid van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) bepaalt -voor zover van belang-:

Bij het bepalen van de winst komen, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kosten en lasten die verband houden met de volgende posten tot het bij die posten aangegeven gedeelte in aftrek:

a. ten behoeve van de ondernemer zelf:

(…)

2º. huisvesting buiten zijn woonplaats: gedurende ten hoogste twee jaren;

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/02790 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z] - BELGIE

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999

nummer : […H.96]

mondelinge behandeling : op 28 mei 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : [Belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende woont te [Z], en werkt vanaf 1 april 1997 wekelijks gedurende drie tot vier dagen als chiropractor in [Q en R]. Om persoonlijke redenen, waaronder de wens om zijn partner bij te staan in de door haar aangehouden kledingwinkel in de omgeving van [Z], heeft belanghebbende er voor gekozen om te blijven wonen in [Z] in plaats van te verhuizen naar een plaats in de nabijheid van [Q] en/of [R].

2. Gedurende zijn praktijkuitoefening hier te lande overnacht belanghebbende in een hotel te [S]. In het beroepschrift wordt daarover het volgende opgemerkt:

"Belanghebbende is woonachtig in België en exploiteert in [Q] c.q. [R] een onderneming, te weten een praktijk voor chiropractie. Deze bedrijfsactiviteiten verricht belastingplichtige gedurende 3 of 4 werkdagen per week. Uit zakelijke overwegingen verblijft belastingplichtige 2 of 3 nachten per week in een hotel. Deze zakelijke overwegingen hebben enerzijds betrekking op kostenbesparing (een overnachting in een hotel is goedkoper dan een rit met auto of per openbaar vervoer van [Q] of [R] naar [Z]) en anderzijds presteert belastingplichtige aanmerkelijk beter doordat hij geen tijd en energie hoeft te verspillen aan het vervoer van en naar de praktijkruimte en kan hij zich beter concentreren en voorbereiden op zijn werkzaamheden als chiropractor".

3. Partijen houdt verdeeld, het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd van de kosten van de hotelovernachtingen over de periode 1 april 1999 tot en met 31 december 1999.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4. Artikel 8b, tweede lid van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) bepaalt -voor zover van belang-:

Bij het bepalen van de winst komen, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kosten en lasten die verband houden met de volgende posten tot het bij die posten aangegeven gedeelte in aftrek:

a. ten behoeve van de ondernemer zelf:

(…)

2º. huisvesting buiten zijn woonplaats: gedurende ten hoogste twee jaren;

5. Tijdens zijn werkzaamheden te [Q en R] overnacht belanghebbende altijd in hetzelfde [hotel te S]. In dit hotel is op basis van een door hem met het hotel gemaakte afspraak, altijd een kamer voor hem beschikbaar.

Het aldus door belanghebbende in het kader van zijn werkzaamheden als chiropractor, wekelijks twee tot drie nachten verblijven in steeds hetzelfde hotel op basis van een met het hotel gemaakte afspraak merkt het Hof aan als huisvesting in de zin van artikel 8b, tweede lid, onderdeel a, sub 2º van de Wet.

6. Belanghebbendes stelling dat in het onderhavige geval geen sprake is van huisvestingskosten maar van verblijfkosten als gevolg waarvan de aftrekbeperking niet van toepassing zou zijn, kan het Hof niet volgen. De onderhavige kosten (in belanghebbendes jaarrekening omschreven als 'kosten overnachtingen') zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van het verblijf in het hotel te [S]. Dit verblijf is, mede vanwege het duurzame karakter, in het voorgaande door het Hof aangemerkt als huisvesting in de zin van artikel 8b, tweede lid, onderdeel a, sub 2º van de Wet.

Niet valt in te zien dat alleen door het anders omschrijven van deze kosten, als verblijfkosten in plaats van als huisvestingskosten, het karakter van deze kosten zou wijzigen en daarmee tevens een wijziging zou optreden in de fiscale consequenties, nog daargelaten dat belanghebbende in zijn jaarrekening zelf een onderscheid maakt tussen bovengenoemde 'kosten overnachtingen' en de aparte (wel door de Inspecteur in aftrek toegelaten) post 'verblijfkosten'.

7. Nu [Z] belanghebbendes woonplaats is en belanghebbende wekelijks gedurende twee tot drie dagen huisvesting geniet buiten zijn woonplaats, heeft de Inspecteur (nadat hij tot en met 31 maart 1999 over een periode van twee jaar de kosten wel in aftrek heeft toegestaan) terecht over de periode 1 april 1999 tot en met 31 december 1999 de aftrek geweigerd van de met de huisvesting te [S] samenhangende kosten.

8. Belanghebbendes stelling dat van hem in redelijkheid niet verlangd kan worden dat hij in Nederland gaat wonen is op zichzelf wel juist, maar leidt niet tot de conclusie dat de aftrek dan ten onrechte door de Inspecteur is geweigerd. Nu belanghebbende er voor kiest, om te respecteren persoonlijke redenen, in [Z] te blijven wonen komen immers de fiscale gevolgen welke samenhangen met deze keuze voor zijn rekening.

9. Belanghebbendes stelling dat de onderhavige aftrekbeperking leidt tot oneerlijke concurrentie tussen Belgische en Nederlandse chiropractoren en tot beperking van het (in het EG-Verdrag geregelde) vrije verkeer van personen tussen EG-lidstaten en van de vrijheid van vestiging binnen EG-lidstaten, verwerpt het Hof.

Zoals ook door de Inspecteur gesteld, en door gemachtigde ter zitting onderschreven, maakt de aftrekbeperking van artikel 8b, tweede lid, onderdeel a, sub 2º van de Wet geen onderscheid naar nationaliteit of onderscheid naar binnenlandse dan wel buitenlandse belastingplichtigen. Zo is de aftrekbeperking evenzeer van toepassing op bijvoorbeeld een Nederlandse chiropractor die in Nederland woont maar op even grote afstand van zijn praktijk, en op soortgelijke wijze als belanghebbende overnacht in een hotel in de nabijheid van de praktijk.

Van enige strijd met Europese regelgeving is dan ook niet gebleken. Hetgeen door gemachtigde ter zitting dienaangaande nog naar voren is gebracht, inhoudende dat een eventuele verhuizing naar een plaats in de nabijheid van de praktijk voor belanghebbende meer bezwaarlijk zou zijn dan voor een in Nederland wonende ondernemer omdat dusdoende sprake is van een emigratie van België naar Nederland terwijl een vergelijkbare verhuizing over dezelfde afstand van een Nederlandse ondernemer beperkt blijft tot een binnenlandse migratie, is daartoe onvoldoende.

10. Hetgeen overigens nog door belanghebbende is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur, het beroep wordt afgewezen.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 11 juni 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president als voorzitter,

mr. drs. A.M. van Amsterdam en mr J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 juni 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.